*8 februari 1867
Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand. (M.M.)
De woorden van de politie-commissaris, hieronder cursief gedrukt, staan in gotisch schrift.
Keulen 8 februari 1867.
Waarde Heer de Geyter! Het is waarlyk myne schuld niet dat ik op uwen minzamen brief van 20 Januari tot nog toe geen ander antwoord gaf, dan dat ik nog niet antwoorden kon. Ik was aan 't zwerven. Holland is me onverdragelyk. Ik was in Coblentz, en hield my bezig met... ja, met wat? Met denken. Ik moet erkennen dat ik dit in zekeren zin voor een ziekelyke bezigheid houd, en geloof sedert eenigen tyd, want vroeger meende ik anders, dat men niet zuiver denkt zonder tevens anderen arbeid daarby te verrigten. Wat ik vroeger denken noemde, schynt wel eens dwalen geweest te zyn. Toch schyn ik daarvan eenige bewustheid gehad te hebben waar ik my zelf en anderen zoo aanprees zich bezig te houden met wiskunde. Maar veel geneesheeren, of wie zich daarvoor uitgeven, zyn zelf ziek aan 't euvel dat zy voorgeven te kunnen genezen. Hoe 't zy, ik voelde dat ik werken moest. Maar zooals ik u in myn vorigen reeds schreef, om geregeld te arbeiden, zóó dat het denkvermogen zyn weg kunne gaan is zekere orde noodig, zekere vastheid in de omgeving. Daar myn arbeid nu, helaas, in schryven bestaat (liever maakte ik schoenen, want myn geschryf wondt me) wilde ik wat nader aan de pers zyn, en wou naar Keulen. Ik berekende op den zoo of zooveelsten daartoe eenig geld noodig te hebben, zoowel om in Coblenz te betalen als om hier een verblyfje te huren waar ik me eens rustig zou neêrzetten. Nu, dat geld kwam niet op zyn tyd (een onwillekeurig verzuim van myn uitgever, die een beste kerel is). Ik wilde niet te spoedig reclameren en wachtte tot den laatsten dag. Myn kamer was verhuurd. Ik moest in een hotel. Toen eindelyk 't verwachtte geld kwam, had ik genoeg om hier te komen, maar niet om hier een kamer vooruit te betalen, zooals men vordert van een vreemdeling wiens bagage niet zeer sterk getuigt van welvaart. Toch huurde ik een kamer... Terstond aan 't werk, dacht ik. De huisheer zal zien dat ik een fatsoenlyk man ben, my 10, 12 dagen rust laten, in dien tyd lever ik wat aan van Helden (myn uitgever) zoodat ik gevoegelyk om nieuw geld vragen kan &c.
Maar zie, ik had misgerekend, Myn hospes was byzonder lastig, reeds den tweeden dag. Hy was grof en dat maakte my zenuwachtig. Ook weigerde hy steenkolen te geven. ('t Was koud. Nu zou 't er minder op aankomen).
Maar 't ergste was dat hy my gedurig de policie op den hals schoof. Men vorderde een pas. Ik zei dat dit niet van onzen tyd was, en toonde een hoop stukken waaruit iemand die ze had verkiezen te lezen had kunnen zien dat ik eervol ontslagen O.I. ambtenaar geweest, en nu (god betere 't want ik houd er niet van) schryver was - Dat was alles - zei de policiekommissaris der Herr sollte einen richtigen Pass haben, sonst...
Och, ik was zoo verdrietig! En hoe storend werkt zoo'n getob op de gedachten! In zoo'n stemming kwam uw lieve brief. Ik herkende uwe hand op 't adres, maar kon de ééne grosche niet betalen die daarop als terug van Coblentz verschuldigd was en de besteller nam hem weêr mede. Toch ontving ik hem den volgenden dag, ik weet niet aan wien ik dat crediet te danken had.-
Zoo'n relaas verveelt my. Maar ik was het u schuldig, om my te verantwoorden over myn kort schryven van onlangs en myn uitstellen van dezen brief.
Ik heb de zwarigheden overwonnen, en woon nu op een goede kamer met wat rust in 't verschiet, een rust die ik hoop te besteden aan veel werk. Een brochure, waaraan ik reeds in Coblentz was begonnen (juist het lastige van 't heen- en weerzenden der proeven dreef me nader aan de grenzen) nu, dat stukje is af. Ik verzocht myn uitgever u daarvan een Ex. te zenden. Maar veel byzonders is 't niet. Eigentlyk niet veel meer dan een philippica tegen Nederlandsche verrotting, een oud en vervelend thema. Ja, men zou 't ook kunnen noemen een ‘betoog hoe men uit walg van parlementarisme monarchaal wordt.’ Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!)
Maar... de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan 't valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, 't is een pis aller.
Ik heb van Helden verzocht hem een Ex. te zenden. Maar: 1o Ik gis dat men 't onderscheppen zal. 2o Dat hy 't niet zou lezen, ook al kreeg hy 't in handen. 3o Dat i - 't niet begrypen zou ook al las hy het. Is 't niet treurig dat men door den ellendigen toestand van de rest, een koning wien men aldus meent te moeten beoordeelen, meer gezag moet toewenschen? En toch is dit zoo. Holland is - niet zooals men vaak zegt: onryp, maar - ongeschikt voor 't vertegenwoordigend stelsel.
Onryp zyn, nog niet ryp zyn, veronderstelt de mogelykheid van ryp worden. Die bestaat in Noord-Nederland niet. Ik zoek naar de oorzaak en meen die te vinden in de onzedelykheid der kapitaals-vorming. Holland arbeidt niet, het speculeert, het dobbelt. Hieraan kan 99/100 der bevolking, uit gebrek aan middelen, geen deel nemen. Die 99/100 staan achter de spelers als lakeien in de zaal te Homburg, en wachten met lakeiachtige onderdanigheid of er iets afvalt van de winst. Dit vernedert. Arbeid (in anderen zin dan 't oprapen van de toe gesmeten guldens) voortbrengende, scheppende arbeid zou veredelen, aanspraak en geschiktheid geven tot meeoordeelen. (Ik voel dit aan myzelf, hoeveel trotscher, flinker ik gestemd ben wanneer ik werk, dan als ik mymerend ronddool.) In Holland is elke ryke: patroon (o, niet in Romeinschen zin, neen, in gemeen-duitschen zin: Herrschaft); elke arme is knecht, bediende, afhangeling, cliënt. En dit laatste alweer niet in Rom: zin, want de cliënt had aanspraak op bescherming.
De bespottelyke hoogmoed van wie iets bezitten, de verachtelyke laagheid der armen is in Holland oorzaak van de algemeene dégradatie. Het komt den arme niet in de gedachten dat hy andere regten heeft dan de welwillendheid van zyn heer (dat is van den man die hem voor 'n tydje huurt). De hollandsche arme is geen burger. Er is een groote crisis noodig om dit te veranderen.
Een gezamelyk ondergane schipbreuk zal de ryke passagiers en de arme matrozen tot elkander brengen. Maar zal het nieuwe schip varen onder denzelfden vlag? Dat is de vraag.
Door Frankryks (of Napoléons?) lafhartigheid, door de verdeeld-heid van Duitsland, is Pruisen stout geworden. Het moet vooruit, want stilstand is onmogelyk. En als er eindelyk een Europische beroering komt, zal 't bedorven Holland by den eersten stoot ondergaan.
Wanneer 't tot heil strekt van de mensheid, zeg ik er amen op! Toch moet ik erkennen dat het my grieven zou Duitschers in den Haag te zien.-
En nu, de zaak van uwen Cercle! Gy vraagt of het bestuur my officieel kan uitnoodigen? Hoor eens, dat officieele hoeft immers niet. Ik zal uwen brief maar als zoodanig aannemen, en ik zeg ja! Ik zal zorgen te Antwerpen te zyn om daar een voordragt te houden, op den dag dien het Bestuur bepaalt. Maar wel wenschte ik zoo spoedig mogelyk. Ik weet het niet gaarne te lang vooruit, wyl het my dan agiteert. Het allerliefst (en 't minst slecht) spreek ik geheel onverwacht. Maken, fabriceren kan ik niets. Toch ben ik bevreesd dat de betaling te hoog is. Och dit is geen nederigheid. Ik ben niet nederig. Zie, 't zou kunnen wezen dat ik, in zekere stemming, duizenden te weinig vinden zou. Dat is dus veeleer hoovaardig, niet waar. Maar even zeker vind ik my zelf geen drie franc op een avond waard, als de geest niet getuigt. Ik hoop hart te putten uit uw brief, (de eenige liefelykheid die me in langen tyd te beurt viel) en ik zal spreken naar dien indruk, hoop ik.
Beschik gy dus over den dag van myne komst, ik zal voldoen aan wat gy namens my afspreekt. Godsdienst en politiek myden, ja, ja, ik begryp dit wel. Ik ken die artikels in de Reglementen. Ook de vrymetselaars hebben zoo'n bepaling! Och, of 't mogelyk ware iets aanteraken, zonder tegelyker tyd alles aanteroeren! Alles grenst aan elkander, alles raakt elkaêr, alles gelykt elkaêr, alles is in alles!
Maar... Maar - een hinkend paard komt achteraan. Ik heb geen geld, en mag aan van Helden niet meer vragen. Schikt het u of den Cercle my fr. 100 te zenden? Doe het dan en reken er op dat ik op den dag dien gy bepaald hebt, daar zal zyn.
En nog een verzoek: ik hoop dat ge 't niet al te vreemd zult vinden, ik wilde gaarne, buiten U, geen kennissen maken vóór ik myn speech heb gehouden. Daarna gaarne! Maar ik sluit me graag een halven dag op voor ik spreek, anders is 't zeker niet goed.
Ik zal naar Antwerpen komen met gemengde aandoening. Ik ben dankbaar voor de sympathie, maar voel vrees haar niet te regtvaar-digen. Toch zal ik myn best doen.
Wees zeer hartelyk gegroet van uw liefhebbenden
Douwes Dekker.
adres Komödienstrasse 14b
Cöln
nadere informatie
afschrift