*24 januari 1867
Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand. (M.M.)
Volgens mededeling van Mimi (Brieven WB VIII, blz 35) heeft zij voor haar uitgave geen originele brieven ter beschikking gehad, maar afschriften. Deze waren niet steeds volledig omdat De Geyter uit bescheidenheid hier en daar iets had gesupprimeerd; maar ook Mimi zelf blijkt soms nog bekortingen te hebben aangebracht.
hochstrasse 156: dit adres, afgedrukt met toegevoegde haakjes, is in het afschrift doorgestreept, kennelijk net als in de autograaf.
De brief van De Geyter is niet teruggevonden; voor uitvoeriger antwoord zie 8 februari.
Cöln 24 Januari 67
Beste de Geyter. Dank voor uwen brief, dien ik hier ontving (hochstrasse 156.) Ik zal u over eenige dagen antwoorden. Ik wil gaarne in uw Cercle eene spreekbeurt vervullen; de vraag is of ik te Antwerpen zal kunnen komen, daar ik in allerlei moeielykheden zit, die me juist op 't oogenblik als een sneeuwval over 't hoofd zyn gestort. Voor heden schryf ik dan alleen om U te bedanken voor uwe belangstelling, en ik hoop binnen acht dagen nader.
Ik haal daar 't boven opgegeven adres weêr door, wyl ik in 't huis waar ik hier na aankomst van Coblenz een kamer nam, niet blyven kan. Schryf me dus S.V.P. in geen geval, voor ik U een nader adres opgeef. Ik zwerf, en weet niet of uw brief zou teregtkomen.
Vooral dring ik hierop aan, wyl ik verschooning moet vragen voor 't niet frankeeren. Ik kan 't niet doen. Daar ik die belydenis doen moet, is 't my aangenaam U tevens te kunnen zeggen, dat ik geen adres heb. Anders zou 't schynen... och!
Hartelyk gegroet, en nog eens dank voor uw brief. Binnen 8 dagen meer.
Geh. de uwe
Douwes Dekker
De zaak is dat ik aan 't tobben ben over een verblyf. 't Is een ware schaakparty met de omstandigheden! Ik ben in groote onrust en zenuwachtigheid, en hoop daaraan iets verbeterd te krygen binnen 6, 8 dagen. Dàn zal ik U antwoorden. Op dit oogenblik weet ik geen kwartier vooruit wat ik doen, of waar ik zyn zal.
't Is letterlyk waar dat ik sedert jaren byna niet verder kan komen dan tot den stryd om een plekje waar ik rustig zitten kan. Geen wild dier in 't woud was ooit zoo gejaagd.
En dat zwerven bederft het denkvermogen. Onze gedachten hebben plaatselyke punten nodig om zich vast te hechten als de vlam aan den pit der lamp.
Als de mens vleugels had, ware hy dom gebleven als andere vogels. Kant kon eens niet doceren, omdat een arme student, wiens versleten rok het steunpunt was van 's professers oog, een erfenis (en daardoor een nieuwen rok) had gekregen.
O, dat zwerven!
Ik wil gaarne in Antw. spreken.
nadere informatie
afschrift