* 4 april 1866
Brief van Multatuli aan J. de Geyter. (Brieven VII, blz. 180-182; Brieven WB VII, blz. 68-69)
Frankfort 4 april '66
Waarde Heer de Geyter, Myne vrouw en dochtertje kunnen by myn uitgever niet blyven. Integendeel, hy dringt aan op betaling van enige maanden achterstand in de huur van 't zolderkamertje dat zy by hem betrokken hebben. Natuurlyk vraagt my myne vrouw om raad en hulp.
Ik heb niets, en kan zelfs niet by haar komen, daar ik niet van hier kan vertrekken.
Ten einde raad, schryf ik haar een paar circulaires over myn portret aan u te adresseren. Doe er meê wat gy kunt.
Wat my dit verzoek kost, ga ik voorby. Als ik 't niet doe, staan weldra myn vrouw en kind op straat. Dus weg met delicatesse. Laat het gezegd zyn dat ik aalmoesen vraag in Antwerpen, omdat Holland my liet verhongeren. Wilt ge dat in de courant zetten... ik zal 't noch kwalyk nemen, noch tegenspreken.
Maar... als gy pogingen doet, en daarin geheel of gedeeltelyk slaagt, zend dan háár 't geld, en niet, zooals de circulaires luiden, aan de firma Meyer. En s.v.p. in een wisseltje. Want een gerecommandeerde brief zou 't doel doen missen.
Het doel: dat myn vrouw ergens een kamertje kunne huren en zich voor haar en haar kind wat kleeren koope. Zy is natuurlyk van Brussel gegaan zonder iets.
Deze brief kost my veel - maar 't moet, het moet! Zie er uit dat ik waarde hechtte aan uwe betuigingen van sympathie.
Och... in Holland geniet ik ook zooveel sympathie...
Niet genoeg evenwel om my en de mynen te bewaren voor hongersnood, en wat erger is voor de schande arm te zyn in een land waar 't geld god is.
Hartelyk gegroet
Douwes Dekker.