4 september 1865
Brief van R.C. d'Ablaing van Giessenburg aan de heer Gobius.
(Kopieboek 3, blz. 66. M.M.)
WED. Heer
Zoude ik u beleefdelijk mogen verzoeken mij eene inlichting te verschaffen, die ik noodig heb om in weerwil van mijne onvoldoende bekendheid met belastingzaken, met geene mogelijkheid geacht te kunnen worden eenige verschuldigde belasting te hebben willen ontduiken.
Ik heb den zolder van het huis door mij bewoond, eenigermate ingerigt tot twee logeervertrekken.
Het eene wordt gewoonlijk geoccupeerd door den Heer E.D. Dekker, wiens domicilie te Brussel is, doch die nog al dikwijls te dezer stede komt en zich dan zuinigheidshalve met de eenvoudige zolderkamer vergenoegt die ik hem tot logies aanbieden kan.
De andere kamer of liever de achterzolder heb ik aangeboden aan den Heer H. Weisz. Chir: die door een reeks van ongelukken, zijn huishouden wegens financiele moeijelijkheden totaal heeft moeten liquideren, en die tijdelijk zoekende is naar een nieuwe carrière, om zich te releveren.
Geen dezer twee Heeren brengt mij door zijne inwoning eenig voordeel aan; daarenboven is die inwoning slechts tijdelijk. Ik vooronderstel dus dat ze geen invloed zal uitoefenen op de taxatie van de personele belasting; maar ik heb gemeend uw gevoelen te moeten inwinnen, om zeker te zijn dat ik geen onwillekeurige fraude bega, door te verzuimen er kennis van te geven.
Mogt er echter eenige verandering door ontstaan in de door mij verschuldigde personele belasting; dan verzoek ik u beleefdelijk om een nieuw aanslagbiljet tot supplement, en noodig ik u vriendelijk uit mij te informéren op welke wijze in dit bijzondere geval de invulling moet plaats hebben.
Ik heb de eer mij na beleefde groete te noemen
UEDw.