30 juli 1864
Brief van Mr. H. ter Haar aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.)
Inzake een vordering van Erven Ketjen te Zutphen zie men VW X, blz. 627.
Amsterdam 30 Julij 64
WelEdele Heer!
Houd mij ten goede dat ik, niettegenstaande den inhoud van Uw briefje, mij heden namiddag ter hand gekomen, aan een schriftelijke expositie van de redenen mijner komst, de voorkeur geef.
De zaak waarover ik U wenschte te spreken is toch van dien aard dat ik het onwenschelijk achtte daarover met een mij volmaakt onbekend persoon te spreken.
Ik heb nl. van de Heeren de Erven H.L. Ketjen te Zutphen in last gekregen, pogingen aan te wenden, om de betaling der U wel bekende acceptatie à f 500, van U te erlangen.
Het zal geheel van U afhangen, WelEdele Heer! hoe deze zaak zal behandeld worden. Bij eenige bereidwilligheid aan uwen kant twijfel ik niet of er zal wel eenige schikking mogelijk zijn. Iets wat mij, persoonlijk hoogst aangenaam zijn zou. Mogt U echter goedvinden met nogmaals uwe wettige schuldeischers uit de hoogte naar het Ministerie van kolonien te verwijzen, of met een bon op de dankbaarheid van het Nederlandsche volk af te schepen, zouden hoogst ernstige maatregelen ten uwen opzichte er het gevolg van zijn. In de hoop van U te mogen vernemen welke in dezen uwe bedoelingen zijn, heb ik de eer mij met hoogachting te noemen
WelEdele Heer! UwEDwDr
Mr. H. ter Haar Bz
Water H. 133
Den WelEdelen Heere E. Douwes Dekker.