*januari 1863
Brief van Mr. J.F. Feisser aan Multatuli. (Brieven IV, blz. 228-231; Brieven WB IV, blz. 173-176)
Volgens mededeling van Mimi was de schrijver advokaat geweest te Groningen en nu woonachtig te Bennekom. Mr. Feisser schreef zijn brief na Idee 287-289 te hebben gelezen. Met dat briefje is bedoeld Van Lenneps brief aan Multatuli van 23 januari 1860. (VW X, blz. 201).
Voor de kwestie-Van Lennep zie Idee 287 (VW II, blz. 480) en Prof. Dr. Isaak Kisch in Raster IV, 1, voorjaar 1970, blz. 38-59, en in Maatstaf, maart 1970, blz. 712-727. Een beantwoording van deze brief door Multatuli is niet teruggevonden.
De indruk die uwe zaak al aanstonds op my maakte, was deze: Mr. v. Lennep heeft u, met dat advokatenbriefje duchtig vastgemaakt. Advokaten-briefje zeg ik. Ik heb met potloodschrift dat briefje afgeschreven, want dat briefje is een door en door listig opgesteld ding. - 't Is by de eerste lezing alles trouw en liefde, opregtheid - hulpverlenend - medelyden gevoelend en ademend. By de 2de lezing is het ten eenen male zóó gesteld - zóó met voordacht ingerigt, dat zelfs de meest ergdenkende daarin alle vertrouwen zou moeten stellen, en alzoo doen wat Mr. van Lennep verlangde. Welnu - dat briefje, aan welks inhoud door u zoo bereidwillig, zoo vertrouw-vol is voldaan, is myns inziens de spil waarom die heele zaak draait. Het is de vraag - is dat een eerlyk briefje - of is dat briefje het middel geweest om een sch...streek te begaan - nl. om daardoor op gemakkelyke wyze het kopy-regt van M.H. voor eenig geleend - voorgeschoten geld - in handen te bekomen. Bezit zooals dat briefje meldt.
Tegenover dat briefje staat nu wat ik in uw Ideen las: ‘ik verklaar op myne eer't handschrift van dat boek niet te hebben verkocht,’ verder - ‘Ik heb op uw verzoek een stuk papier gegeven, waarin ik verklaarde dat handschrift aan u aftestaan in vollen eigendom, om u instaat te stellen - enz. enz. In dat stuk erkende ik tevens op uw verzoek, den vollen prys’ - enz. enz.
En zooals dan nu de zaak over en weer staat, is het eigenlyk eene strafzaak geworden. Want zegt gy de waarheid (wat ik er voor houd) dan is er opligting en bedrog gepleegd en behoorde de zaak by den strafrechter tehuis. Want Mr. van Lennep toch, heeft het tegendeel in judicio zelfs volgehouden. (Hoe is het mogelyk, dat Mr. van Lennep zich zoo iets in 't openbaar laat toevoegen?!)
Uw raadsman, die bekend staat als een regtschapen en bekwaam advokaat, heeft gemeend de actie tot het doen van rekening en verantwoording tegen Mr. van Lennep te moeten instellen, om tot een eind der zaak te komen. De uitslag is ongelukkig geweest, want uw aangevoerd bewys werd te ligt bevonden, en Mr. van Lennep is alzoo de winnende geweest.
Doch - wilt gy dat hy de winnende zal blyven? Voorzeker neen! En teregt, want onregt mag niet geduld worden; vooral als er nog een middel is of om het regt te doen zegevieren, of om den onregtmatigen overwinnaar, den prys als 't ware voor altoos in 't gemoed te doen branden; en dat middel is om den Heer van Lennep den beslissenden eed optedragen.
Het briefje luidt volgens dat potloodschrift aldus:
‘Om nu met de Ruyter een contract te kunnen maken, dien ik het bewys te hebben dat ik daartoe recht heb. Noch hy, nog eenig uitgever zal natuurlyk drukken, veelmin geld geven (natuurlyk voor u) zonder overdracht van het kopy-recht, en dat kan ik hem niet overdragen, zonder te kunnen aantoonen dat ik het bezit. Wees daarom zoo goed my een stuk op zegel te zenden, waarin gy verklaart mij het kopy-recht te hebben afgestaan.’ (Alzoo verkreeg Mr. v. Lennep het kopy-recht het eerst dóór die toezending, hy had het niet vroeger, en nu staat het vast dat een blyk van u afkomstig aan hem, waaruit de betaling van Mr. van Lennep aan u wordt daargedaan, zelfs in 't oog van ieder onpartydige, het bewys kan zyn, dat er werkelyke en geen fictieve overdracht heeft plaats gehad.)
Het kopy-recht kan ik niet overdragen, zonder te kunnen aantoonen dat ik het bezit, zegt Mr. v. Lennep. Welk eene onwaarheid! Kan hy dan niet als bevolmachtigde handelen? Kan hy niet op uw naam en ten uwen behoeve handelen?
Doch, zooals ik zeide, het briefje is juist berekend geweest om dat gevolg te erlangen, wat het erlangd heeft. Och, ware het dat gy, die zoo goed en scherp kunt lezen, dat briefje goed gelezen hadt!
De eedoplegging blyft u nog overig, en hoe kostbaar het pleiten in den regel ook zy, wanneer een eischer de zaak bloot door eed wil beslist hebben, dan is het proces kort, ja kan de eed regtsgeldig, by de dagvaardiging zelve opgedragen worden. De zaak is dan alleen om te zorgen dat de eed goed geformuleerd zy, opdat de ged. daarop geene afdoende aanmerking kunne maken. En dit te doen is moeielyk.
Dit een en ander heb ik gemeend, aan u thans te moeten mededeelen, en ik deed het. Wil het geschrevene in welwillendheid aannemen. In allen gevalle ziet gy er uit, dat ik van uw regt overtuigd ben, ja men moet het nu zyn, nu gy daarop gezworen hebt, want op uw woord van eer hebt gy zulks verklaard, en dat geldt schier meerder als een eed.
Met hoogachting ben ik van u, de dienstw.
Mr. Feisser.