Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde
15 januari 1863
van
R.C. d' Ablaing van Giessenburg (bio)
aan
Charlotte de Graaff (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
15 januari 1863
Brief van R.C. d'Ablaing van Giessenburg aan Charlotte de Graaff. (Kopieboek 1, blz. 621-622. M.M.)
Waarde Jufvr: de Graaff
HED.
Ik ontving eerst gisteren uw briefje van 10 ct. Het was mij niet mogelijk het terstond te beantwoorden. Vergeef mij dat ik ook thans slechts kort ben.-
Uw schrijven verheugde mij ten hoogste. Er was anders misschien een misverstand tusschen ons ontstaan.
Het schijnt dat Sietske niet, op mijn verzoek, U geschreven heeft dat zij haren Oom alles heeft medegedeeld: uw beider demarches, onze plannen enz. en dat Dekker verlangd heeft dat wij die circulaire niet verzonden.
Hoewel ik, ten gevolge van die mededeelingen en in de veronderstelling dat D. nog eenigen tijd alhier zou vertoeven, geene verdere moeite heb aangewend eenen onderteekenaar voor de circulaire te vinden, geloof ik dat ik thans, nu mij uit uw schrijven blijkt dat D. vooreerst Brussel niet zal verlaten, mijne pogingen wel kan hervatten. Worden zij met een goed succes bekroond, dan zal hij zelf moeten erkennen, dat wij wel gedaan hebben zijnen wensch te weerstreven; lijden zij schipbreuk, dan neem ik openlijk de verantwoordelijkheid op mij, en zullen zijne verwijtingen voor ons immers nietsbeteekenend zijn tegenover het smartelijke van het niet slagen.
Den Heer Broens is het niet gelukt eenen onderteekenaar te vinden. Ik heb reeds eenige personen, die ik als vrienden van Dekker ken, gepolsd, door hun schriftelijk kennis te geven van het plan dat hier bestaat, en de moeijelijkheid, waarop de ontwerpers stuiten.
Ik zal hiermede voortgaan.
De pseudonijm Lachme acht ik minder geschikt onder de circulaire te figurerén, omdat die geloovigen een voorwendsel zou geven, niet aan de oproeping gehoor te verleenen.
Ik blijf bij mijn gevoelen dat wij alleen de letterkundige waarde der werken van Multatuli op den voorgrond moeten stellen, om kans te hebben op groote deelneming.
Een der vereerders van D zelf volkomen onze geestverwant, gaf mij, in antwoord op mijn schrijven denzelfden raad. Het komt mij dus voor, dat ik juist oordeel - in dit geval altijd. Deze correspondent eindigt zijn brief met de woorden: ‘Het spreekt van zelf dat, wanneer de circulaire door u wordt rondgezonden, ik van U een exemplaar verwacht.’
Ik denk dat het zeer goed zal zijn als de circulaire verzonden wordt, nadat er vellen van den 2den Bundel in het licht zijn. De meesten houden zich aan het spreekwoord: ‘Aide-toi et Dieu t'aidera.’ - Zij die niet anders kunnen dan rekenen, gevoelen niet, wat er toe vereischt wordt te schrijven - uit de volheid des gemoeds.
Het zou wreed van mij zijn U te verzoeken U het genoegen te ontzeggen mij door D. te doen begrijpen, vergeet echter niet, wat ik u bidden mag, dat, als ik in uw oog goed handel, ik dit alleen doe, omdat ook ik begrijp dat het goed, - en dus noodzakelijk is, en ik zelf daarom in geene mijner handelingen, die verdienste zie, die gij er aan gelieft toe te schrijven. - Deed ik dit, dan zou ik immers ook het mij tot eene verdienste moeten toerekenen te voldoen aan mijne andere behoeften b.v. te eten, wanneer mijn ligchaam voedsel noodig heeft. Het zal mij dus zeer aangenaam zijn uw oordeel omtrent een en ander te vernemen.
Ontvang inmiddels onze hartelijke groete, benevens de verzekering mijner bereidwilligheid tot het verrigten van alles wat ook U nuttig en aangenaam kan zijn.