Waarschijnlijk eind december 1862
Brief van Multatuli aan W. Laan. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 2 beschreven. (Privé collectie Hilversum; fotokopie M.M.)
De opmerking over ‘weten en kennen’ is een toespeling op de achtste Geschiedenis van Gezag, uit Minnebrieven; zie VW II, blz. 39.
Dingsdag middag
Waarde Heer Laan, dat wil eigenlyk zeggen:
Lieve Mevrouw!
Die gekke Lot zend me in een brief twee ingeslotenen, open. Ze vraagt niet eens of ik de hooge goedheid wil hebben u die te zenden? Ik heb ze gelezen, - en begryp waarom die brieven open zyn. Ze woû my ‘een aardig kereltje’ noemen en ook me laten zien hoe ze Ds Begeman wil verlokken tot de Ideën - Die man zal schrikken - een dominé! 'K heb zoo'n idee dat hy Lotje zal kapittelen! U zal nu wel weten wat U met dien Begemanschen brief doen moet, schryf er in 's hemels (of in myn) naam niet by dat Lotje my kent, want dan is 't dadelyk uit den booze.
Dag lieve Mevrouw, ik groet U en den Heer L. en kleine prul heel hartelyk
Douwes Dekker
Wat is Charlotte een uitstekend meisje! Wist U dat wel? Gewoonlyk ziet men niet goed van al te naby. Ik sta verbaasd over de vlugt van haar gemoed, en dat is geen savanterie 't is hart. Ze heeft een styl als een woestynpaard. Wist U dat? Ik denk neen.
Ik hoop haar een débouché te openen voor haar schoone frissche aandoeningen. Als ik zulke gevolgen zie van afzondering, twyfel ik weêr aan de juistheid van myn meening dat een meisje moet weten en kennen. Zij heeft zonder 't zelve te weten een paar theorieen van my omvergegooid.
Ik heb haar heel lief en zal altyd goed voor haar zyn. Dat spreekt van zelf.