13 maart 1862
Brief van Multatuli, misschien aan Charlotte de Graaff. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Amsterdam 13 Maart 1862
Mejuffrouw! U zal mijn naam niet kennen doch 't zal U duidelijk worden waarom ik U schrijf.
Ik ben een vriend van den Heer Meijer. (Zijn eigenlijke naam is d'Ablaing van Giessenburg, maar R.C. Meijer is de firma van den boekhandel, maar dat doet er niet toe).
Ik ben met den Heer d'Ablaing zeer vertrouwelijk. Gister toonde hij me een brief van U van 8 Januarij. In die brief kwam een verzoek voor, en natuurlijkerwijze vraagde ik of hij reeds had voldaan aan dat verzoek?
Maar zie, eerst voor weinige dagen had hij dien brief ontvangen. De Heer Trap had dien niet eerder bezorgd.
Als er weêr zoo iets is, schrijft U dan maar aan den Heer Meijer of aan mij, per post, ongefrankeerd.
Ik ben namelijk verdrietig op 't denkbeeld dat gij twee maanden lang hebt moeten wachten, en 't zou wel schijnen alsof men op Uw heel natuurlijk verzoek geen acht had geslagen.
Dit is bij den Heer Meijer 't geval niet.
Maar nu de reden dat ik U schrijf. Die reden is deze. In uw brief vind ik een toon die mij aantrekt, en die mij dringt, als 't mogelijk is, U eenig genoegen te doen. Ik heb niet veel op met de broederlijkheid van de geloovigen, en wensch te toonen dat wij geen Christus noodig hebben om liefde te gelasten.
Zoo iets laat zich niet bevelen en ik vind dat liefde om te voldoen aan een gebod, niet de regte liefde is. Wie 't niet in het hart heeft, zal 't niet krijgen, omdat het wordt voorgeschreven in een oud boek.
Wie ik ben? Ja, 't beste is dat ik U een boek zend dat ik geschreven heb. Dat boek heeft veel opgang gemaakt. De menschen zeggen dat het heel mooi is, - maar zij steken geen hand uit om te verbeteren wat ik hen aantoon dat verkeerd is.
Doch dat zal later wel gebeuren. Ik zend U nu dat boek alleen om U te doen weten wie ik ben. Dan zult gij begrijpen dat ik hartelijkheid gevoel voor iemand in Uwe omstandigheden, zoowel naar 't uiterlijke als naar den geest.
Maar nu heb ik een verzoek te doen. Als U mijn boek hebt gelezen, vraag ik U of Gij van mij houdt? Of gij gevoel van vriendschap voor mij hebt? Of gij aandeel neemt in mijn streven (voor zoo ver dat streven is uitgedrukt in dat boek, want ik heb méér te doen dan daarin staat).
Welnu, als dàt zoo is, wenschte ik dat gij U tot mij wendt, telkens als ge 't een of ander begeert of noodig hebt. Als 't niet kan, zal ik 't eenvoudig zeggen, maar wanneer 't eenigzins kan zal ik 't doen.
Die almanakken van den Dageraad ken ik niet, maar ik zal (inktvlek) (ik heb geen tijd om dezen brief overteschrijven om dien vlek. Over 't geheel, geef ik niet omvormen of uiterlijkheden).
Ik zal die almanakken aan Uw adres laten verzenden.
Ik zou ze reeds dadelijk zenden maar ik ben ziek (koorts) dat me slecht past, want ik heb veel te doen.
- Komt u wel eens in Amsterdam? Mijn adres is:
E. Douwes Dekker, Kalverstraat b.d. Heil.weg.
Als U in Amsterdam komt, wil U mij dan bezoeken? Maar als 't trappen klimmen U niet bevalt, laat mij dan beneden roepen.
Na vriendelijke groete met broederlijke hartelijkheid
Ued Dw Dienaar en heilwenschende geestverwant
Douwes Dekker