* 10 juni 1861
Brief van Multatuli aan F. Günst. (Brieven V, blz. 141; Brieven WB V, blz. 105). - S: Stamkart; zie de brief van 16 juni 1861.
Waarde Gunst!
Hartelijk dank voor uwen lieven brief. Ik heb wel veel verdriet maar ook veel genot.
Gister had men ergens kwaad van mij gesproken en twee jonge meisjes waren schoon van verontwaardiging omdat men mij had uitgescholden. Twee fancies! Zoo iets verheft en sterkt. Zoo ook uw brief. Hartelijk dank op 't oogenblik voor uw aanbod. Ik heb nog niets noodig; maar als het moet, zal ik het u zeggen.
Ik ben drok aan 't werk. Morgen krijgt ge copij. Ik moet namelijk alles overschrijven. Uit mijn gevomeerde redactie kan hond noch kat wijs worden. Dan zouden de zetters vloeken en ik heb last van de moeielijke correctie.
Morgen copij. Ik heb pleizier in de zaak. Groet den Heer E.
Ik heb S. niet gezien. En dat is zeer goed. Daar ik uit het woord ‘telegrapheren’ opmaak dat zijn protégé buiten de stad woont, denk ik dat hij daarheen is om zelf het geld te brengen.
Hartelijk gegroet
Uw br ∴
D.D.
v.h. 10 Junij 1861.