* 28 april 1861
Brief van H. Nijgh aan Multatuli. (Brieven V, blz. 60; Brieven WB V, blz. 50). Het bericht betrof een grote watersnood op Java.
28/4 61.
Waarde heer,
Indien ik Ư goed beoordeel dan zult ge ditmaal zeker aan mijn wensch gehoor geven.
Hoe vreemd het Ư toeschijne ik die uwe finantieele positie ken, kom bij u bedelen voor noodlijdenden!
Gij hebt zeker de courant van heden gelezen, en zijt met mij innig bewogen over den toestand van velen onzer natuurgenooten in Indie.
Laat ons een bewijs van sympathie geven, en toon gij uw grootheid van karakter door te helpen hoewel men U vergeet.
Beschrijf aan onze nederlandsche bevolking een toestand uit Indie zooals gij U zult kunnen voorstellen dat die bij zoodanige overstrooming is. Uwe poëtische pen zal die naar de natuur weten te scheppen en niet alleen dat de geheele opbrengst daarvan zal strekken voor de noodlijdenden maar gij zult het goede werk verrigt hebben, het groote publiek te hebben opgewekt tot algemeene weldadigheid. Ook in Indie zal ik het doen uitgeven. Door deze daad zult ge U op edele wijze wreken.
Kom zet U dadelijk ter neder en uw pen zal vliegen over 't papier, een paar vel druks hoogstens is voldoende.
Zend mij voorlopig de titel van uwe schets dan laat ik de lijsten van inteekening drukken en verspreiden.
In vliegende haast.
H. Nijgh.