17 juni 1860
Brief van Multatuli aan Van Lennep. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam)
Macte animo, mi puer: gelukgewenst met je moed, mijn jongen.
Zondag middag
Waarde Heer van Lennep! In de station te Brussel ontmoette ik den Heer Poolman die mij aansprak. Vóór de verschijning van Max zou hij dat niet gedaan hebben. bij 't kaartjes nemen scheidden zich onze wegen, en zijn laatste woord was: ‘nu, op de boot zien we elkaêr weêr.’ Die ontmoeting in de Station was nagenoeg hartelijk. ‘O dat boek was zoo mooi, zijn dochter had er om gehuild.’
- 't Is waar, zoo'n meisje schreit gaauw - (Droogstoppel).
‘maar je hebt een fout begaan, je neemt me niet kwalijk?...
- O Neen, mijnheer Poolman -
‘Die vier laatste bladzijden...
En daarop volgde eene verhandeling ten bewijze dat ik die niet had moeten schrijven.
- - Ach, zei ik, men wordt driftig op het laatst.
‘Neen, neen, dàt had je niet mogen schrijven. Foei, men mag nooit zijn land verraden, - Dat neemt den geheelen indruk van Uw boek weg. Ik kan mij niet begrijpen dat de Hr v. L. u dat niet heeft onder 't oog gebragt...’
(Straks zal men nog zeggen dat Gij meêverraadt.
En op de boot weer daarover. Hij heeft als velen de tic om op en neer te loopen dat staat zeeofficierachtig, men heeft een fauxair wachtkommandant, - maar ik kan er niet tegen. En toch liep ik meê. Ben ik nu misselijk geworden van dat gedurig wenden in zoo'n kort bestek of was 't mijn teruggehouden verdriet dat mij de maag inkneep? toen ik tot rust kwam, gaf ik over. -
Verdriet, ja! De toon van P. was aigre doux. ‘Macte Animo, mi puer’ - Hij meende 't goed met mij, alles zou goed gaan mits ik maar luisterde naar raad van hem, die zooveel ondervinding had. ‘Ik had talent, als ik dat nu maar goed gebruikte’. ‘Hij stelde belang in mij, om - ik weet niet wat, maar onder anderen wijl hij een oud vriend van mijn vader was’. Dat 's niet waar, hij kan mijn vader gekend hebben, maar meer niet.
Dit alles werd afgewisseld door vertellingen over de gemeene manoeuvres om hem te weeren uit de Kamer. -
Maar waarom ben je nu boos, vraagt gij? Ik heb u reeds gezegd dat ik misselijk geweest ben, en als dit niet genoeg is - ik was bedroefd.
Bedroefd dat ik zóó weinig had uitgewerkt met mijn boek dat de Heer Poolman mij na het lezen daarvan, durfde behandelen met een air protecteur. En ik kan mij vergist hebben in de opvatting van dat air, - maar waarom was ik dan ontstemd? Ik voelde mij beleedigd. Ik heb er geloof ik niets van laten merken en hij moet me voor een schaap aanzien. Ik ben zeker als er ooit quaestie is van eene zending van Rochussen aan mij, - dat Poolman zich zal aanbieden, als zeer geschikt om met mij omtegaan. ‘Ik kan hem best aan’ zal hij zeggen.
En hij moet dat meenen, want ik heb hem niet over boord gegooid, schoon de leuning laag was.
Toen ik hem de uitlegging gaf van dat praatje dat Duymaer v Twist mij zou onderhouden hebben antwoordde hij: ‘Wel neen, dat is geheel iets anders, men heeft dat heel anders verteld. Zoo als gij mij die zaak uitlegt, begrijp ik -... ja zie je... geleend geld... dat is iets anders... maar... dit... ja... neem me niet kwalijk... 't is hard om te zeggen... maar je hebt al meer hards moeten hooren... dit was een aalmoes. -
Daar staat het, en ik heb hem nièt over boord gegooid. Ja, ik heb die aalmoes aangenomen omdat ik de brieven van mijn vrouw wilde hebben. Ik verzoek U vriendelijk mij geld te zenden dat ik mij roeren kan. Die vrijheid van beweging wil ik gebruiken tot het provoceren van eene nationale inschrijving. Eén groote aalmoes, als gij wilt, om de kleine aalmoezen uit te wisschen. Ik begrijp niet dat gij en de Heer Hartsen mij niet tot fatsoenlijk man maakt. Die onbegrijpelijkheid is geen indiskretie het is eer een vleijerij. Maar soit. Ik voel kracht om meer te doen dan Indie vrij te maken (met of zonder verandering van vlag) ik voel de kracht om mijn schulden betaald te krijgen. Want dat was mijn cauchemar. Ik was banger voor Fuhri en ‘de Tantes’ dan voor de krijgskunde van 't nederlandsch indisch leger. En nu ben ik door die schuwheid heen gestormd. Poolman heeft mij er dóór geholpen. Hij heeft mij zoo duidelijk het onderscheid laten voelen van geld en geen geld, dat ik 't niet dieper voelen kan. Ik ben er nu dóór. Ik zal mijne schulden betaald zien, en ik zal voortaan het kleine niet meer vreezen dan het groote.
Ik heb mijn broêr gesproken, en ik heb hem geen geld gevraagd. Hij zegt zijne toekomst donker intezien, en brengt dat in verband met de gouvernementale tegenwerking van den vrijen arbeid. (Die quaestie is zoo eenvoudig dat ik er geen brochure over vòlkrijgen kan).
Maar nu iets anders. Ik geloof dat de Ruijter een Amsterdammer is. Nijgh vraagde mij of de uitgever M.H. naar de Oost had gezonden. Ik zeide het niet te weten, doch 't te hopen. ‘Ja, zei hij, als het mijn zaak was had ik 1000 exx naar de Oost gezonden. De door mij genomene heb ik pr landmail geëxpedieerd. Of 't duur is doet er niet toe.’
- En, vraagde ik, hoe is het met de betaling?
O, perfect, ik doe... jaar zaken op de Oost, en nog nooit heb ik een bankeroet gehad; Maar men moet goede korrespondenten hebben.’ -
Zou dat broodnijd wezen? Maar kunt gij gelooven dat Nijgh zoo plomp die broodnijd zou laten zien om de problematieke voordeden op de toekomstige werken van Multatuli? 't Zou verwaand van mij wezen Nijgh van broodnijd te verdenken. Ik hoop over een paar dagen in A/m te komen en wenschte U dan gaarne te spreken over den indruk die de Ruijter op mij maakt als boekverkooper.
Dat gij tevreden over hem zijt, beduidt niets, - maar ik heb marktschreeuwerij noodig, en de R. is geen marktschreeuwer. Zie daar heb ik hem prijzende, gezegd dat ik hem niet voor vigilant houd. -
Ja, ik kom zoo gaauw ik kan in Amstm, en hoop mij door U te laten beknorren.
Ik heb mijn broêr verzocht bij U te gaan. Ik hoop dat hij den indruk uitwissche die 't rabat vragen gemaakt heeft. Ik kon het niet regt vatten, want hoeveel aanmerkingen ik op hem heb, dàt kwam mij vreemd voor. Ik geloof nu dat de R. wel wat schuld heeft, en dat mijn broêr geprovoceerd is geworden. Ik denk dat het beduidde: Als jij dan zoo miserabel klein en bekrompen bent (het weigeren van een exempl. van M.H. aan een tijdschrift, dat er om gevraagd had ter aankondiging!) dan zal ik óók zoo wezen. Enfin, geen beroerdheid, maar een weêrslag op beroerdheid. - -
Mijne vrouw droeg mij aan U en Mevrouw van Lennep de hartelijke groeten op. -
Ik wacht hier op den Heer van Prehm, die volgens het schrijven van Schuurman - ja, ik zend Schuurman's brief hierbij. -
De Heer Poolman schrijft mij - ook dàt gaat ci-joint. Hij heeft niet geheel ongelijk maar 't is weêr aigredoux. Zijn toon staat mij niet aan. Ik weet nog niet hoe ik doen zal.
Hartelijk gegroet van Uwedg Dienstwillige Dienaar
Douwes Dekker