1 juni 1860
Brief van Jacob van Lennep aan Multatuli. Eigenhandig afschrift. Enkel blad folio, aan beide zijden beschreven. (U.B. Amsterdam)
Met de ‘beide brochures’ zijn bedoeld: ‘Wachter! wat is er van de nacht? Een vraag aan de Natie’ en het vervolg daarop: ‘Nadere toelichting der vraag aan de natie’, uitgegeven te Amsterdam bij J. de Ruyter, 1860.
De bestelling van Jan Douwes Dekker betrof kennelijk deze brochures van Mr. J. van Lennep.
Waarde Vriend!
Dat gij mijne brochure niet ontvangen had is niet de schuld van v Gend & Loos, maar de mijne. Ik meende stellig aan de R. last gegeven te hebben U die toe te zenden, en 't blijkt dat ik mij vergist heb. Ik pak die nu onder kruisband en doe er misschien 't vervolg bij zoo 't nog tijdig van de pers komt 't Wordt schrikkelijk gehavend. Des te beter!
Ik ben 't met U eens, dat 't goed ware, zoo men u ook havende. De Bull is sedert lang voornemens een artikel te schrijven, maar wil het breedvoerig en à tête reposée doen en juist nu heeft bij het dubbel druk met de verkiezingen en omdat hij een zijner hoofdadsistenten kwijt is en nog niet geremplaceerd heeft. Aan Tydeman heb ik zoo even een briefje geschreven, dat hij de redactie van 't HBlad oprijde. Ik kan dit natuurlijk niet doen. Die Heeren zijn jegens mij met zoo beleefd, dat ik gunst of dienst van hen verlang. Wat de expeditie naar de Oost betreft, onze boekverkoopers zenden geen boeken derwaarts dan tegen kontante betaling, en zij hebben gelijk; want anders kunnen zij fluiten naar hun geld.
Daar komt de Ruijter juist bij mij en bevestigt hetgeen ik vertel. Hij zal U de beide brochures onmiddelijk onder kruisband doen geworden. Uw broeder heeft ook eenige exemplaren besteld om naar O.I. te zenden; en met echten koopmansgeest, rabat verzocht op de massa.
Ik ben te meer verlangend, dat het debiet toeneme omdat het moet strekken niet alleen tot bevordering der zaak maar ook in uw personeel belang. Immers is met 15 Junij het half jaar om en met den besten wil van de waereld kan ik U dan niet verder helpen dan met raad en aanbeveling. Hebt gij ook een novelle of zoo iets leggen, dat goed zou zijn voor het tijdschrift Nederland. Dat betaalt goed, en kontant, en ik zal Schimmel, die redakteur is, wel beduiden het stuk te plaatsen.
Hierbij den brief van den H. Schill terug. De propositie om een tijdschrift op te richten, ware zeer aannemelijk, maar gij zoudt niet deugen tot Redacteur onder een Raad van Toezicht, naar wiens pijpen gij niet zoudt willen dansen en het spoedig met hem aan den stok krijgen. En batons geloof ik dat gij wel zoudt doen, den Hr. Schill eens te schrijven en de zaak levendig houden. Hij is welwillende jegens U gezind en helpt hij U niet op de voorgestelde dan misschien op eene andere wijze. De Hr van Vloten heeft dezer dagen met Hartsen bij mij gegeten; hij was razend ingenomen met uw boek en had in den Haag aan de Ambtenaren van Koln., die er op scholden, geraden er dan maar tegen te schrijven. Ik weet niet of hij nog hier in 't land is, doch zal zijn adres opduiken.
Verschoon stijl en taal van dezen brief. Ik heb sedert ik dien begon, zeven facheuxs achtervolgends bij mij gehad - en ik ben half ziek en duf van dien barbaarschen orkaan. Gelukkig was ik in de stad gebleven waar ik sedert 3 weken heel alleen zit, daar mijne vrouw te Nijmegen is. - Groet de Uwe hartelijk van
Uw vriend
Getd. J. van Lennep
1 Junij 1860