24 april 1860
Brief van Dekker aan Van Lennep, onvolledig bewaard gebleven. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam) lucus a non lucendo: poging tot woordverklaring, hierop berustende dat een woord z'n betekenis zou ontlenen aan een ander woord waarvan het juist het tegendeel is.
Brussel 24 April 1860
Waarde Heer van Lennep.
Hartelijk dank voor al de moeite en zorg aan M.H. besteed. Ik ben er regt grootsch op, en 't is jammer dat ik het niet vertellen mag. Het zou eene mooije reclame wezen: ‘de Heer J. van Lennep curavit’
Als ik over een paar exemplaren mag beschikken ben ik zoo vrij U te verzoeken den Hr de R. optedragen die aantebieden aan de Heeren Hartsen van Hasselt de Bull Tijdeman & Willem van Lennep, uwen Delvenaar.
Ik zal aan ieder van die Heeren een brief schrijven waarin ik verzoek dat wel te willen aannemen.
Ja ik vind ook dat het slot weggestopt moest worden, ik vrees ook dat nu de donder het bliksemen zal voorafgaan, wat tegen alle regels inloopt.
Neen, - wat inloopt tegen alle regels...
Ik had mij in 't hoofd gezet in konstruktie de natuurlijke volgorde der denkbeelden te volgen. Akkusatief na 't bedrijvend werkwoord, enz, maar ik heb ingezien dat het niet altijd kan, want dan wordt bijv: die laatste zinsnede:
Ik had mij gezet in het hoofd te volgen de n.v.d. denkbeelden, - Dat is stijf en leelijk, ik hoor het wel, maar waaròm toch?
En nog geloof ik dat het hier en daar goed wezen kan, maar ik ben in de war met mijn principe op dat stuk. Ik geloof dat ik goede schrijvers moet lezen, maar het is nu daartoe te laat.
Ik houd den Heer Poolman voor een achtenswaardig mensch, maar ik ontken zijne aanspraken op het lidmaatschap der 2e kamer. Van het den Javaan afgeperste gaat een zeer groot gedeelte over in de beurs der aandeelhouders in de H. Maatschappij; en van de geemployeerden bij dat ligchaam. Kan de Heer Poolman opkomen tegen misbruiken waaraan hij zijn fortuin te danken heeft?
Een tweede vraag is van waar een President van de faktorij te Batavia de kennis haalt over ‘Inlandsche Zaken’. Dit is zeker dat in Indie niemand in het hoofd nemen zou daarover den Heer Poolman te raadplegen.
En ten derde: handel. De Handelmaatschappij is de maatschappij die in plaats van den handel getreden is, 't is het oude lucus a non lucendo, zij handelt niet. Zij neemt producten in ontvangst en scheept die af. Voila tout. Daarvoor betaalt zij aan de reeders x en ontvangt van het Gouvernement x plus ij. Die ij is hoog. Ook x - schoon lager dan vroeger, - is hooger dan wezen zou bij vrije konkurrentie. En x en ij zamen drukken op den Javaan.
Als ik nu tegen den Heer Poolman zou gestemd hebben, zou dat niet geweest zijn omdat ik iets tegen dien Heer had, maar omdat ik geene reden vind hem zóó hoog te stellen als hij, - juist hij - zou moeten staan als noodig is om lid in de kamer te wezen. Ik kan lid worden met middelmatige bekwaamheden of gewone hoedanigheden van het hart. De Heer Poolman moet een genie zijn en een engel.
Een genie om te oordeelen met juistheid over zaken waarmede hij nooit iets te doen heeft gehad. (Handel en Inlandsche huishouding).
Een engel, om bij het bestrijden van het kwaad, te beginnen met het teruggeven van zijn aandeel in de vruchten van dat kwaad.