7 april 1860
Brief van Dekker aan Van Lennep, in antwoord op twee niet-teruggevonden brieven van de laatstgenoemde. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam)
De ‘pratende molens’ vindt men in de Woutertje Pieterse-fragmenten (Volledige Werken II, blz. 556-557).
enfoncé: uit de gratie; naar de kelder.
Wegens het naschrift: ‘het boek behoort U’ heeft Van Lennep deze brief op 26 januari 1861 laten zegelen en registreren.
Brussel 7 April 1860
Waarde Heer van Lennep!
Sedert vele dagen ga ik gebukt onder uwe beide brieven van 24 & 26 Maart jl. en herhaaldelijk heb ik mijne antwoorden daarop verscheurd. Voor maanden toen ik zoo geheel alleen stond zou het mij opgebeurd hebben te weten dat ik weldra beknord worden zou door iemand dien ik zoo hoog stel, maar de zaak zelve waarover uwe vermaningen loopen maakt mij niettemin verdrietig. Wat ben ik ver van het oogenblik toen ik door U gesteund, tegenover den Heer Rochussen eenig politiek gewigt scheen te hebben, en ik zou dit nòg hebben als ik mij roeren kon. Hijzelf moet verbaasd staan zoo goedkoop van mij aftekomen dat ik door geldgebrek mij à l'écart zou moeten houden.
De hoofdzaak is dat ik werken moet on in 't leven te blijven. Dit nu is billijk, en het is ver van mij daarover te klagen, maar ik ben bedroefd dáárover dat mijn werk zóódanig is dat ik mij bederf voor de toekomst. Het is niet omdat ik geen kans zie om zoogen: deftigen pruikerigen solieden arbeid op fantaisie te doen volgen, - maar omdat die arbeid niet gegoûteerd worden zou zoodra ze door litterature légère is voorafgegaan. Uw eigen voorbeeld is daar om het te bewijzen. Holland verstaat geen geest. Een geestig mensch moet noodzakelijk een grappenmaker wezen, onbekwaam tot iets ernstigs. In mijn Fancy komt een kind voor dat uit het gekraak van een molen iets meent te verstaan (van geest spreek ik nu niet meer) welnu, - als ik naderhand zou optreden op ander terrein zal ik dadelijk hooren: O, dat is die meneer van de pratende molens! en... enfoncé!
En wat aangaat nu te schrijven over koloniale belangen, ik heb voor 't oogenblik niets te zeggen dan wat in Max H. staat, dat het een beroerde boêl is’. - Voorstellen ter verbetering? Dekker raad van Indie.
Bij een ander zou dit naar ambtsbejag gelijken. Boven die verdenking ben ik dan toch verheven! Die konsideratie heb ik dan toch wel verdiend met mijn bitter tobben na en door het wegwerpen van een ambt!
Als R.v.I. kan ik nuttig wezen, en om daartoe te geraken was ik gaarne in de 2e kamer geweest.
En bovendien nu iets te leveren over een speciale tak van Indische administratie komt mij na M.H. voor als een omgekeerde klimax.
Suikerkontrakten, vrije arbeid, vermindering van ink: regt, enz... ‘Ziet, mijne Heeren dat alles is zeer belangrijk voorzeker maar niet zoo belangrijk als de wenschen, de hoop, de vrees, de smarten van het volk, - God bewaar ons, als de wanhoop van het volk - Ja, den generaal vS. ken ik bijzonder goed. Hij is mij genegen; wij kenden elkander reeds op Padang waar hij in 1843 majoor was. Later in 47 & 48 zijn wij zelfs zeer bevriend geweest. Maar wat kan hij voor mij doen? Hij zou mij een baantje kunnen geven, en dat helpt noch mij, noch de groote zaak. Als Raad van Indie al weêr zou ik hem of dengeen die Pahud vervangt, kunnen beschermen tegen de Kommiezerij der Sekretarie, en de leugenrapporten van de gewestelijke besturen. Van Swieten is een achtenswaardig man, maar tegen den knoeiboel van de entourage zou hij niet bestand zijn. De taktiek is eenvoudig den nieuwen G.G. te begraven onder retroakta. ‘Ziedaar, Excellentie, jij moet 't weten, disponeer maar; - maar lees eerst...’ De man leest, leest, leest, tot hij suf wordt en binnen twee maanden zegt hij: ‘och zeg jij 't maar hoe 't wezen moet!’
Maar ik zie daar dat ik al weêr begin dingen te schrijven die oorzaak waren dat ik mijne vorige brieven zoo dikwijls verscheurde. Wij groeten U hartelijk met veel hoogachting en dankbaarheid.
Uedgdwdienaar
Douwes Dekker
Zoude het veel kosten veroorzaken als M.H. gedrukt is, de beoordeelingen te lezen te krijgen?
En nog iets: het boek behoort U, mag ik het vertalen?
De Heer Poolman is dus verkozen! Na zich te hebben volgezogen aan de misbruiken, zal hij geroepen worden ze te bestrijden. Dat noem ik God en den Mammon dienen! Zulke menschen moesten te vreden zijn met hun geld.