22 februari 1860
Brief van Dekker aan Van Lennep. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van de vierde blz. beschreven. (U.B. Amsterdam)
Zondag 22 febr 1860
Waarde Heer van Lennep!
Sedert een week vraag ik mij af of gij 't misschien als een lompheid beschouwt dat ik niet geschreven heb na het ontvangen der remise van de Heeren Praetorius. Ik dacht een' brief van U te ontvangen en wachtte van dag tot dag. Gij zult misschien hetzelfde gedacht hebben, en naar den door U opgemerkten loop der zaken zal deze gekruist worden door eene vraag van U, waarom gij niets van mij hoort?
Ik ben aan het werk, - maar ik vrees dat het niet aan U zal kunnen worden opgedragen. Ik ben volstrekt niet over mijzelf tevreden. Ik vind mijne impressies flaauw - of waar wat verve komt, doet het mij 't effekt van iemand die al te aardig wil wezen, en uit pure aardigheid onverdragelijk wordt. -
Maar ik moet niet lang of veel aan U schrijven, dan gaat er nog meer verloren van 't al zoo schrale feu sacré. -
Weet U nog niets van den Haag? Ik vat maar niet waarom de Koning zich niet tot U gewend heeft. Ik zie uit de Courant dat de Heer R. ziek is. Och, dat U nu eens bij die minister krisis zich op den voorgrond gesteld had!
Ik mag immers kort zijn? Wij zijn U innig dankbaar, en groeten U hartelijk.
UwDwDienaar
Douwes Dekker
Buiten eene (waarschijnlijk negatieve) oorzaak die mij ontevreden maakt met mijn werk, bijv. gebrek aan talent, of impressie, komt het mij voor dat er iets positiefs is dat mij hindert. Ik heb een hekel aan godsdienst. Dat stokpaardje komt gedurig voor den dag. Nu weet ik niet of ik U daarmeê hinder. Ik kan mijne opinie daaromtrent wel niet veranderen om Uwentwil, maar ik zou 't toch behoorlijk vinden een topic te zoeken die niet juist U tegenstaat. Ik heb mijne geloofsbelijdenis in den Dageraad gezet voor 4 à 5 maanden. Wil U dat even inzien, en is U 't daarmeê à peu prés eens? -
Maar al ware dit zoo, gij kunt om andere redenen die ik geheel eerbiedig, geen boek patroniseren dat de zwartrokken op mijne manier aantast, en dat idee staat mij op dit oogenblik in den weg. Ik maak de opmerking dat ik niet schrijf wat ik wil, en geleid word door ik weet niet wat -
Wordt dat beter door oefening? Of is 't een organieke fout?
De jagt op iets pikants, of eene phrase die ‘knipt’, brengt mij telkens van mijn weg af, en dat moest toch zoo niet wezen dunkt me.
Schrijft U wat U wil?