31 januari - 1 februari 1860
Brief van Dekker aan Van Lennep, in antwoord op een niet teruggevonden brief. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam)
florianachtig: gelijkend op de franse auteur Florian.
Brussel 31 Januari 1860.
Waarde Heer van Lennep!
Je joue de malheur met mijne brieven: eerst heden middag gewerd mij uw vriendelijk schrijven van 27. Een der vele huisgenooten heeft den facteur afgewezen. 't Zal niet weêr gebeuren. Jang di Pertoean = hij die de baas is, is de titel der battaksche hoofden. Men zegt onverschillig Jang d.P. of de Jang di Pertoean van Mandheling. Die verwisseling van een titel in een naam doet denken aan de Pharaonen. Dat was immers ook een titel? En wij zeggen: ‘Koning Pharao’. Zooals wij zeggen: buurman Jansen. Er zijn dus vele Jang di Pertoean's te Mandheling geweest, en zijn opvolger zal ook dien titel dragen.
Als U de jaartallen gemaakt heeft tot 184 -, 185 -, etc, dan kan, denk ik, die titel blijven. Het zal wezen alsof men zeide: ‘de toenmalige regent (of J.D.P.) van Mandheling,’ en als het ware tijdstip alzoo gemarkeerd blijft, wordt ook de identiteit van dien vriend mijns voorgangers te Natal (den Zoon van Mevr: van Meerten Schilperoort) in 't midden gelaten. -
Ik hoop dat dit zoo geschikt kan worden want hoe eenvoudig het schijne ik kan geen anderen naam voor dat Battaksch hoofd opgeven. Nooit wordt het hoogste hoofd in die streek anders genoemd dan J.d.P. Ook in officiele stukken heet hij zoo, en ik zou voor ‘Sumatrasche Europeërs’ tegen de lokale kleur zondigen door hem een anderen naam te geven. -
Door mijne schuld heeft U Jung voor Jang gelezen. Zouden er in Maleische namen of andere uitdrukkingen welligt meer verkeerde lezingen zijn? Zoude het niet onbescheiden wezen Ued te verzoeken de voorkomende vreemde woorden onder de korrektie der drukproeven op een kladje te noteren, althans die waaraan U twijfelt?
Toen ik schreef dacht ik in de verste verte (modewoord en toch leelijk) niet aan de eer dat U zich met dat handschrift zou bemoeijen, en nu bezwaart het mijne conscientie dat het zoo klein, kriewelig en met flaauwe inkt geschreven is. -
Of zoo U uwen lieven Delfenaar dien ik hartelijk groet en weêr wil zien, daarmeê belastte?
Och lieve hemel, ik geloof wèl dat ik een genie ben, - zijn ze niet lastig voor ieder die met hen in aanraking komt, - die geniën?
En onbruikbaar? Ja, ja, ik ben een genie! Ik voer niets uit, ik heb zinkings in het hoofd en muizenesten. Och, wat heeft U begonnen!
Maar ik beloof beterschap. Ik heb een schrijftafel, papier, inkt, goede kamer, kagchel, - alles, - behalve de aandrift om te verlossen. Ik geloof dat mijne vrouw mij kwaad doet. Zij is de veiligheidsklep mijner aandoeningen, - dat neemt de condensie weg en dus de kracht.
Of wel er is iets anders dat mij hindert. De weg is zoo slecht dat men niet kan wandelen zonder goed acht te geven op moddergaten. Hierdoor ben ik belet in mijn gedroom als ik loop.
1 Februarij. (thuis, want gisteren schreef ik in een estaminet, waar de inkt beter schijnt dan hier.) Dat 1 februarij is het eerste woord op mijn nieuwe schrijftafel, die mij al drie dagen heeft aangekeken als een manziek meisje. -
Wij hebben een dommen streek begaan door een quartier te huren ver van de stad. Kent U de allee verte? En het punt waar die in een loopt met den weg die naar Laeken voert? Wij wonen digt bij dat punt en alles zou goed wezen als de weg die naar stad leidt wat beter was, maar die is in dit saisoen nagenoeg impraticable. Over een maand of drie zal 't hier lief wezen. Voor 't oogenblik echter doet ons die keus van verblijf nadeel. Wij hoesten om het hardst, en ik geloof dat dit niet zoo wezen zou als wij in de stad wonende tusschen de regenbuijen door, in de lucht konden. (trottoirs) -!
Ik wil hopen dat die verkoudheid de eenige reden is van mijne malaise. Wees S.V.P. maar niet ongerust over mijne luiheid. Als ik begonnen ben, ga ik ook in een adem voort. -
Mijne vrouw en ik zijn altijd getoucheerd over den lieven toon van Uw schrijven. Het kan U zelf niet bekend wezen hoe ons dat goed doet. Ik moet echter bekennen dat het mij drukt dat U zooveel tijd aan mij besteedt. Mijn eerste werk zal goed zwart en duidelijk geschreven zijn. -
Ik heb ook eene knaging over het verlaten van Amstm. zonder den Heer de Bull gegroet te hebben. En toch was dit niet uit lompheid. Maar na een gesprek met hem kwam het mij voor dat hij eigenlijk met mij verlegen was en alsof zijne vriendelijkheid mijwaarts hem zijn belang of pligt als redakteur van de Amsterdammer had doen over het hoofd zien. Ik zeide dat ik hem gaarne partikulier zou wenschen te zien (een bezoek aan huis) Welnu het antwoord daarop was... beleefd, maar ook niet meer of anders dan beleefd. Toen wist ik niet wat te doen. Wil U dat S.V.P. als de gelegenheid zich aanbiedt voor mij goed maken. Ik ben den Heer de Bull altijd veel dank schuldig voor de wijze waarop hij zich mijner heeft aangetrokken en het zou mij innig leed doen als hij mij beschuldigde van onbeleefdheid of ondankbaarheid.
Ik zal mijn voordeel doen met Uwe wenken over rijm, zoodra ik mij weer aan verzen bezondig, waarop weinig kans is vooreerst... een couvert nieuw zilver kost 3 à 6 fr. en de meid wil opslag na een paar maanden dienst. Ook was het vertinsel wat dun op dat keteltje en die thee uit de rue neuve was al gedronken en opgeverfd - U ziet dat er van verzen nog geen spraak is.
Meer vèrsachtig is eene passie die ik bezig ben te bouwen in mijn gemoed. Gister middag was ik naar stad gegaan
(Dat ‘naar stad’ doet mij denken aan een oud stuk van mij dat ik zal overwerken en waarin gedurig van 't mislukt naar stad gaan van een oud man voorkomt - Ja, ja, dat stuk zal ik gaauw leveren.)
Ik was naar stad gegaan, om aan de post te vragen naar brieven, et bien m'en prit, - want daar hoorde ik dat men ten mijnent den uwen had afgewezen. Ik ging daarna in een estaminet en schreef U tot waar de inkt bleek wordt, maar 't schrijven stond me niet aan daar.
In plaats van naar huis te gaan als een goed huisvader bleef ik flaneren en belandde eindelijk in een café chantant, het Casino. U mag er nooit geweest zijn, want het is zeer mauvais genre daar te gaan. Ik zag daar Estelle weêr, die mij hoop ik, de materialen leveren zal voor de passie waarvan ik den platten grond zal afteekenen in mijn eersten roman. Ik schrijf er U dus niets meer van anders vervliegt de damp van mijne emphase.
En nu ga ik met de heele familie naar stad! 't heeft van nacht niet geregend en ik geloof werkelijk dat we er door kunnen, door den modder meen ik. Ik heb goeden moed voor mijn werk, die Estelle heeft mij goed gedaan. De naam alleen is zoo florian-achtig. Waarlijk zij heeft edele trekken en ze is mager, en in 't wit gekleed, en ze zong ‘le grand air du serment,’ en ze hoestte, - dat is tering - O vergenoeg voor een roman. De stumpert weet niet wat haar over het hoofd hangt.
Ik ben er niet over te vreden dat Mevr: v L. U niet voor een genie houdt. O, dat huwelijk! Alleen Keizers en ambachtlieden zouden eigenlijk mogen trouwen. De Keizers omdat ze alléén wonen, de anderen omdat ze geen profeten hoeven te zijn, van verre noch van nabij.
Wij groeten U heel hartelijk. Mijne vrouw hoopt haar schuld te betalen en ik ook, maar anders.
Uedg Dw en dankbare Dienaar
Douwes Dekker