11 januari 1860
Brief van Dekker aan Van Hasselt. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (U.B. Amsterdam).
Op blz. 4 maakte Van Hasselt de aantekening: ‘E. Douwes Dekker den 11den January 1860 in persoon gebragt.’ Op donderdag had Van Hasselt geregeld belet.
Zeer geachte Heer van Hasselt!
Ik kom van den Heer v. L. Ik had bij U willen komen maar ik vreesde dat de morgen te vèr verstreken was, en morgen is het Donderdag.
De zaak is nu aldus:
Mijne vrouw en kinderen wenschte ik niet langer alleen te laten. Om zamen te zijn is geld noodig. De Heer v.L. wil mij daaraan helpen.
Maar dan moet ik trachten dat aantezuiveren door werken.
Niets liever!
Het hinkende paard echter is dat ik dan zóó moet werken, dat ik den Heer vL. niet kompromitteer. Ik moet ‘homme de lettres’ wezen, en geen ‘agitator’!
Dat valt mij nu wel hard, maar ik heb geen keus.
Ook is de vraag of ik iets zal kunnen voortbrengen als ik denk aan dien band.
Als ik zeg dat dit hard is, bedoel ik daarmede volstrekt niet dat de Heer vL. onregt doet. Integendeel, van Zijn standpunt mag en kan hij niet anders handelen. Dàt zie ik wel in.
Ik schreef heden een brief aan den Koning, (die nog niet verzonden is en misschien niet verzonden wordt, want hij is alweêr te agitant).
Mijn Max H. die nu het licht zal zien als koopwaar, in voorloopige afbetaling van de toegezegde hulp, dient als zoodanig gekortstaart te worden. Ik dacht aan U: ‘om dat slot is het hem juist te doen!’
Ik ben verdrietig, niet op den Heer vL, dien ik gelijk geef, maar op de omstandigheden die mij zoo knellen.
Mijne aanvalspolitiek, mijn aposteltoon is het beste wat ik aan boord heb, - het eenige misschien, - en dàt moet ik nu in zee gooijen om te blijven leven!
Hoe denkt U hier over?
Na hartelijke groeten ben ik met hoogachting
Ued Gestr Dw Dienaar
Douwes Dekker
P.K. 11-1-60