Juni 1854 (?)
Brief van Dekker aan Van der Pool. Klein dubbel velletje. (M.M.) Op blz. 4 stond aanvankelijk: ‘Mademoiselle Elise’; dit is doorgestreept; toegevoegd zijn de zinnen, hierna als laatste drie regels afgedrukt.
2o Bulletin. (Nog beroerder dan het eerste)
Zondag na kerktijd.
Ik heb een heele fransche preêk geslikt met psalmen en gezangen. Het kwam mij goed dat ik reeds vóór kerktijd gevomeerd had. De kerk begon te 10 uur. Ruim 9 uur stond ik er voor, na mij verzekerd te hebben dat er niemand binnen was. Kort daarop kwam er een rijtuig waarin één Heer van ca 50 jaar vrij bruin, en drie meisjes van verschillenden leeftijd ik gis 14-16 & 22 a 24 ook bruin doch geen van drieën mooi. Geen grijze mantilles of grijs gestreepte japon. Het oudste meisje kwam het eerst de wagen uit en scheen verwonderd dat de kerk nog niet aanging. Zij informeerde zich bij den diender hoe laat het spul begon? Zij bragt rapport aan den Heer die met de andere meiskes in de wagen was gebleven die daarop den koetsier toeriep: ‘tour dan nog maar wat om!’
Uit een en ander maak ik op dat die familie niet de bedoelde was, omdat
Goede raad is nu vooreerst duur. Ik informeer nu naar een knechtje ‘die zoowat van de omstreken weet en mij omtrent alle menschen zoowat weet te zeggen, want daar ik misschien van plan ben hier een buiten in de buurt te koopen, wil ik natuurlijk eerst weten wie hier mijne buren zullen zijn, &c.’
Ik denk nu eens eene wandeling naar den Leidschen Dam te maken en te trachten te weten te komen wie die Heer met zijne nicht is.
De informatie bij het postkantoor (dat hier NB. door een bakker wordt gehouden) stel ik tot het laatst uit
Als gij welligt mogt besluiten mij hier te komen opzoeken vraag dan naar Holm in ‘de Zwaan’. Want daar ik nu niet bij uwe ex-aanst: schoonouders logeer is hier geen gevaar. Het is hier gloeijend vervelend. Ik vroeg boeken en men gaf mij preêken!!!! Wie kan nu grappen maken met meisjes die u zulke lectuur presenteren. Hu, 't is om te bevriezen!
Schrijf nu uwe eigene adressen maar want hier in de Zwaan kent men toch uwe hand niet. Ik ben nog misselijk van die preêk. Adieu.
t.t.
DD.
Van avond schrijf ik niet tenzij ik iets bijzonders weet. Ik begin te denken dat E. zich toch, wat de bijomstandigheden aangaat, gemasqueerd heeft. Enfin nous verrons.
Zend mijne briefjes aan mijne vrouw ter lecture, want daar zij belang in de historie stelt, zal dit haar au courant houden, hoezeer er tot nog toe weinig belangrijks te melden geweest is.-