15-22 november 1851
Brief van Dekker aan A.C. Kruseman. (Eigendom van A.C. Nieuwenhuyzen Kruseman, Terneuzen). Dubbel vel, geheel beschreven.
Beste Kruseman! Ge weet ik dreigde U eenmaal met de toezending van een tooneelspel, dat ik in 1844 te Padang schreef toen ik een omgekeerd kistje voor tafel gebruikte en het papier waarop ik kladde met moeite verdienen moest door regterlijke stuk-ken die te Pondichery dienen zouden in slecht fransch te vertalen. Hier is het.
Als gij rijk genoeg zijt om de schade te dragen, geeft het uit; laat het spelen zelfs, als gij er een tooneel voor vinden kunt, en druk er dezen brief en guise van voorberigt bij.
Waarom ik het niet eer zond? O, mogt gij dit vragen! Als gij het vragen mogt, welnu - ik was te traag om het overteschrijven, en ik scheidde niet gaarne van mijn bemorst padangsch manuscriptje, want zie, ik had het lief gekregen met zijne vlekken en beduimeldheid, en bovendien - - doch dat komt straks,
Waarom zend ik het, en nog al met noodiging om het uittegeven? Komt er iets in van den uil en den valk? 'T Is wel mogelijk, Kruseman, - een mensch is zóó niet of hij wil wel eens iets uitgeven, en bovendien gij valken, wat wildet gij dan dat de uilen met hunne kinderen deden? O, dat Spartanisme omtrent anderen! O, dat laag neêrzien op de manke kinderen van Uwen buurman omdat hij ze niet bij de geboorte gesmoord heeft, of weggeworpen - - hoe heette die rots ook?
Ik heb een bui van opredderen tegenwoordig - - ik heb veel verscheurd - - zeer veel - - ik ben waarlijk een regte Spartaan geweest!
't Prouveert niet voor je ander kroost als je die spruit in het leven liet, zult ge zeggen. Maar dat zult ge zeggen alleen om het bonmot, niet waar?
(de ‘Hemelbruid’)
Want - ik heb (den ‘Eerlooze’) lief als een kind der smarte.
Geen recensent kan, geloof ik, meer fouten aanwijzen dan ik zelf er steeds in gevonden heb. De ontknooping wordt te veel voorzien, Holm is excentriek, Caroline spreekt wat forsch, de Generaal is een gecopieerde ‘oom’ van Lafontaine - het geheel is eene opgewarmde ‘comédie larmoyante’ - - enfin, het kind is mank, kreupel, gebogcheld, rijp voor die rots wier naam ik vergeten ben - -
Dit alles weet ik - - en toch, geef het uit, Kruseman, want nog eens, mij is het een kind der smarte.
En nu het bovendien dat ik afbrak - -
Bovendien zijn er kostbare tranen op dat vuile manuscript gevallen.
Zet er mijn naam bij. Anonymiteit is me een gruwel, - en wilt ge mij aanbevelen bij het publiek, - druk dan heel duidelijk met goede heldere letters dit nog: dat ik nooit eene brochure over Indische aangelegenheden geschreven heb.
Vaarwel.
E. Douwes Dekker
Menado 15 November 1851.
(buiten het voorberigt)
Naschrift. Denk eens, Kruseman, 't is ruim dertien jaren geleden toen ik Holland verliet. Mijne ouders zijn dood, - van der Hoeven is dood, - zuster en broeder zijn dood; weinig van het geen ik verliet zal ik weêrvinden - - denk dus eens hoe pleizierig het wezen zal als ik hier en daar zeggen hoor: dat is de Heer, die eene ‘Komedie’ gemaakt heeft. Ergo, - druk, geef uit en laat spelen, - al zou Uwe geheele renommée als ‘smaakvol boekhandelaar’ er meê te gronde gaan.-
Voor eenige jaren heeft iemand - het was de Heer van Oeckelen Jr - zeer lieve muziek voor Holm's romance gemaakt. Ik kan de melodie fluiten en neurien, maar daar ik geen noot muziek versta, en het manuscript dier compositie verloren heb, kan ik U daaraan niet helpen. Het was vond ik, werkelijk schoon en trilde met de woorden meê. - Laat dat overdoen. Mij dunkt het moet zeer gemakkelijk zijn voor iemand die de mechaniek der toonkunst in zijne magt heeft. Wat zoude ik componeren, als ik die zwarte vlekjes en hunne beduidenis onthouden kon!
Met smart verlang ik naar tijding van U.
Als gij den Eerlooze wilt laten spelen, wend U dan bij preferentie tot den Heer F.J. Kerkhoven die kommissaris is van 't Amst. tooneel. Dat is een neef mijner vrouw. Ik gis dat hij wel de Mecaenas der historie wezen wil.
Daar komt mij in den zin dat men geloof ik om een stuk te Amstm te laten opvoeren het aan den schouwburg moet afstaan, - nu dat is mij wèl, - beding gij daar voor in mijne plaats droit d'auteur, - maar dan laat de schouwburg het drukken, en dat spijt mij. eerstens om dat koekebakkerspapier met dien bijenkorf op den titel (is 't niet?) en 2o ik wilde juist dat gij het voor mij uitgaaft. Doe wat ge wilt. Het is mij alles goed. Adieu.
Ik hoop, ik hoop gaauw te komen. Maar och arm er zal niets inkomen van het royale. 't Zal wèl wezen als ik fatsoenlijk voor den dag komen kan.-
Neen, zóó erg is 't niet, maar rijk worden zal ik nooit.
Ik heb heimwee naar Holland, - en als ik dan in Indie, verzadigd van weergeziene herinneringen, terug kom, dan, - ja dan zal ik mijn leven als afgeloopen beschouwen en uit verveling ga ik carrière maken.
Als iemand de moeite neemt iets van mijn Stukje te zeggen zend het mij dan, al was het maar eene annonce in 't Handelsblad.
22 November. reeds was dit ingepakt en ik maakte het weêr open om U te vertellen dat mij weêr een bui overviel als waarvan ik U vroeger schreef. Ik vind nu weêr alles zoo onbeduidend en kinderachtig dat ik niet begrijp hoe ik het in mijn hoofd kreeg U bijgaand stukje te zenden. Ik wil echter eens doorzetten, en belast gij U met de zorg om uitspraak te doen tusschen l'idée de la veille, en l'idée du lendemain. Ik weet het waarachtig niet.
Geloof me toch dat niemand U meer dan ik zal gelijk geven als ge het laatste aankleeft. Want hoe groot ook mijne opwinding, mijne verwaandheid, mijne pretentien op genie ook wezen mogen -
Grooter dan dat alles is het wantrouwen op mij zelven, en mijne moedeloosheid.
Met schaamte gooi ik mijn pakjen op de post. 't Is ook dáárom dat ik er niet eens durf opzetten ‘p. Landmail’
't Zou schijnen als of er haast bij was.
O, die halfheid!
Fare thee well, Kruseman - -
Maar antwoord altijd pr Landmail.
Ik heb geschreven aan den Heer Meskendorff, mijn gewezen onderwijzer. - Hebt gij pleizier eens bij hem te gaan? 'T Is een fideel, braaf, knap mensch.-