* 19 maart 1887
Brief van Mimi aan A.H.E. Douwes Dekker. Afschrift van Auguste Douwes Dekker. (M.M.) De brief is op 24 maart voltooid.
Nieder-Ingelheim
19 Maart 1887.
Saturdag.
Beste neef Auguste! Het is vandaag juist 4 weken en ook op den datum een maand geleden dat Hij stierf. Ge weet het dus reeds lang, maar ik, ik kan het nog niet vatten dat het zoo is. Wat zal ik u vertellen? hij is dood, weg voor altijd! De geest is uit ons huis, en de liefde is uit mijn hart, en in 't vervolg heeft alleen het verleeden beteekenis, de toekomst is dood met hem.-
Hij is zacht gestorven. Ik wist niet dat er zóó iets dreigde; hij ook niet. Sinds Januari was hij verkouden, en ik was een weinig ongerust, ik was bang dat het ‘tobben’ beginnen zou en dat deed me leed, - aan sterven dachten wij niet, hij vooral niet. Hij was meegaand en goed en zacht, en ik was bedroefd omdat hij zóó zacht was. Ja, dàt verontrustte mij. Als ik hem naliep met een kussen en een makkelijken stoel, en hem naar de oogen keek zoo dikwijls hij hoestte, dan zei hij: ‘Wat pas je op me, kind! Een mensch zou verlangen ziek te zijn om zóó te worden opgepast!’ want hij voelde zich niet ziek, alleen wat zwak; en aan sterven dachten we niet. We hadden bezoek. De heer en Mevr. Oberius. Ik had hun geschreven dat ik ongerust was en ze telegrafeerden of ze mochten komen? Dat was den 26sten Januari. Hè, zei dek dat is een aardig idee! en schreef een briefkaart ‘heel goed kom maar gauw!’ maar een paar uur daarna berouwde het hem: ik ben toch wat zwak, zeide hij en ik beloofde den volgenden dag te telegrafeeren: kom niet! zooals ik ook deed. Maar een paar dagen later zei hij eens: ‘gut mies, ik ben toch heel wel, en 't zou toch gezellig zijn als de Obe's kwamen!’ Nu, dat schreef ik hun en in de eerste dagen van Februari kwamen ze. Dek viel hun mee, hij was zoo opgewekt, sprak veel, las voor, 's avonds speelden we whist - en hij was opgewekt en wel. Toch had hij 's nachts last van asthma. Nu eens zat hij een half uur, dan een uur op in bed, en hijgde.
24 Maart.
maar - van asthma sterft men niet, dit zeiden alle doktoren en zoo erg was 't ook niet. Als de bui voorbij was voelde hij zich weer goed - alleen voortdurend wat zwak. 10-12 Febr. kwam een vriend, dokter in Amsterdam, over, ook om eens naar dek te zien; ook hij gaf goeden moed. Welnu den 17den was dek wat minder wel, maar hij zeide toch nog ‘dit is niets om ongerust over te zijn, het is alleen verkoudheid, ik verzeker je!’ maar dien avond kostte het hem moeite den trap op te gaan en dien nacht sliep hij slecht. Den volgenden dag, dat was Vrijdags, bleef hij boven, d.w.z. op zijn studeerkamer die over de slaapkamer is. Hij zag onze gasten niet, maar ik bleef bij hem en ik werd zeer angstig, ofschoon hij 's morgens het nog niet zoo erg inzag. Ook die nacht was slecht, en 's zaturdags 's morgens zeide hij: ‘neen, dit is geen bui meer, dit is het einde’. Hij was toch 's morgens nog naar zijn kanapeetje gegaan in de studeerkamer. Hij heeft nu en dan nog iets gezegd, alles kalm en vredig en helder tot het eind. ‘Het gaat hard achteruit’ - zei hij een paar maal. De dokter meende toch dat wij het te erg inzagen. Hij wilde hem nog een slaapdrank geven, Chloral, en hoopte dat hij daarna wat beter zich voelen zou. Ik gaf hem die om half drie, - met hoop, en geloof hij ze ook nog met hoop nam. Hij sliep dadelijk in. Ik lag toen geknield bij zijn sofatje en blies hem de rook in van stramonium sigaren die ik rookte, een uur lang misschien. Ik meende dat hij rustig sliep en stond op en schreef een pr kwartier over zijn toestand. Het werd 5 uur en donker, en ik keek en luisterde, toen op eenmaal de ademhaling ophield - alles was voorbij!
Dat was saturdags 19 Febr. Wij hebben zijn lijk nr Gotha gebracht en daar is het Woensdag den 23sten verbrand. Er waren een paar menschen overgekomen en mijn broeder en ik. - En nu ben ik weer in het leege huis - zoo onbegrijpelijk leeg, nu hij er uit is die het vulde met zijn groote heerlijke geest! - Vele, vele betreuren hem, maar wie hem het best gekend hebben het meest.-
Ziedaar, beste neef, dat had ik niet kunnen vermoeden dat dit mijn eerstvolgende brief zou zijn toen ik in Dec. verzond! Ook Wouter was bitter bedroefd - maar hij is nog een kind en kan al weer lachen. Aan Nonnie of liever aan haar man, heb ik geschreven toen alles voorbij was, naar zìjn wens. Waar Eduard is, is mij onbekend.
En nu heb ik een verzoek aan u, Zoudt ge dezen brief na lezing willen opzenden aan den heer G. Valette, maar zijn adres weet ik niet; daar zoudt ge u dus naar moeten informeeren, hij was Ind. ambtenaar, voor een paar jaar in midden Java geplaatst, ik meen als secretaris. Als ge niet zeker zijt, doe het dan niet! maar dek hield veel van hem - en ik zou blij zijn zoo hij iets naders van hem vernam. De dokter zegt me, dat de slijm is blijven vastzitten en dat dit de oorzaak van den dood geweest is. Och! - Troost is er natuurlijk niet, voor mij niet! - nooit.
Vaarwel beste Auguste. Nu zult ge hem nooit meer zien!
Uw diepbedroefde tante
M. Douwes Dekker
Schepel.