Multatuli.online

18 februari 1885

Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7(½) beschreven. (M.M.) De enveloppe is bewaard gebleven, geadresseerd aan WEDHeer D.R. Mansholt Westpolder (Ulrum) prov. Groningen (Holland).

N. Ingelh. 18 febr 1885

beste Mansholt! Het deed my innig genoegen uw hand te zien op 't adres van Uw brief. Neem dit volstrekt niet op als verwyt dat ge niet meer schryft. Dit zou vooral my niet passen daar ikzelf zoo uitmunt in zwygen. En ook ik verdien daar over geen verwyt, want waarlyk er zyn goede gronden voor m'n tegenzin in schriftelyke uiting. Hoe dit zy, ik dank u voor Uw brief. Eerst 'npaar woordjes ter beantwoording van wat gy meedeelt, vooral ook om niet te vervallen in de fout, alleen over mezelf en over myn omstandigheden te schryven. Nu, 'n ‘fout’ is dit eigenlyk niet. Wel noemt men het 'n onbeleefdheid, en wel is het dit ook als men zich wil stellen op conventioneelen gezelschapstoon, maar in 't werkelyk leven is men wel genoodzaakt van zich zelf te spreken als men oprecht wezen wil. Jammer genoeg dat zelfs die oprechtheid nooit volkomen wezen kan - vooral in brieven niet - en dat men alzoo noch den lezer noch zichzelf bevredigt. Dit is dan ook een der redenen waarom ik zoo'n tegenzin in schryven heb. Er is altyd iets gekunstelds in dat lettertjes zetten, in dat woorden & uitdrukkingen kiezen, in dat onmogelyk vermyden van misverstaan. En als er nog bykomt het denken aan de mogelykheid dat ons geschryf niet terecht komt, of - na vele vele jaren misschien in verkeerde handen - kyk, dan verlamt onze hand.-

Ge vraagt uitdrukkelyk bericht van de ontvangst der f40. als jaarlyksche bydrage der ‘nog overgeblevene’ leden van Tandem. Dat bericht geef ik U hierby, en dankend. Maar pynlyk is me dat ‘nog overgeblevene’. Daarin is iets afgemats, iets stervends - en 't is overal zoo. Ja, meerendeels erger. My blykt ten-volle dat ik me verrekend heb in het steunen op hulp in wat ik wilde tot stand brengen. Dat verrekenen was myn schuld niet, want de betuigingen die my gedaan werden gaven aanleiding tot vertrouwen. Ik meende te weten wat er geschieden moest op publiek terrein, maar art 1 was dat ik kon optreden op 'n manier die daartoe nu eenmaal vereischt wordt. Noch Tandem noch 't zoogenaamd ‘Huldeblyk’ stelden me daartoe in staat. Het laatste werkte juist andersom. 't Leverde bewys dat ik zwak was, en gaf aan allerlei volkje dat ik moest aantasten 't volle recht een zoo armoedig tegenstandertje uittelachen. Wat ze dan ook doen! 't Mislukken van Tandem schaadde slechts my zelf, en kon minder kwaad omdat het échec niet zoo publiek was. Hoe schraalder nu evenwel die zaak is afgeloopen, hoe meer dank ik verschuldigd [1.] verschuldigd: oorspronkelijk onderstreept. ben aan de weinigen die me naar vermogen trouw bleven. Zeg dit svp aan de ‘nog overgeblevene’ leden van Tandem.

En ziedaar me alweer met volle zeilen - o, neen, met gereefde zeilen - op 't vaarwater dat ik vermyden wilde, op 't gebied van de ikheid. Nog eens, dit is geen fout. Wie weten kon wat dat mislukken van Tandem en Huldeblyk beteekent, wàt daardoor verydeld is, zou 't zeer gematigd van me vinden dat ik ‘reefde.’ En dit doe ik. Jazelfs, ik haal m'n zeilen in, en volg uw brief.-

M'n beste vrouw en onze kleine kerel (nu 9 jaar) zyn wel. Zy verzorgt my met groote liefde, en - me dunkt - opoffering, want 'n genoegen kan 't niet zyn, 'n ruïne optepassen. Toch is dit woord nagenoeg alleen van toepassing op m'n ontstemd gemoed, daar ik lichamelyk - op wat asthma na - heel wel ben. Wouter geeft ons veel geluk. We houden dol van den jongen, al ontkennen we niet dat hy de noodige eigenschappen heeft om 'n deugnietje te zyn of te worden. Gedurig ben ik in twyfel of z'n foutjes streng moeten worden tegengegaan of - als behoorende by degelyke jongens-ontwikkeling - door de vingers gezien. Opvoeding is 'n moeielyke taak. Uit boeken heb ik zelden daarover iets bruikbaars geleerd. Daarin staan gewoonlyk de dingen vermeld die vanzelf spreken, byv. ‘men moet het kind gewennen aan’... alle mogelyke deugden, o ja. Maar de vraag hoe?


(Van gelyke soort is m'n bezwaar tegen sommige socialistische stellingen. Dàt, dàt, dàt moet zóó zyn. Best! Maar... hoe kryg je't zoo? Ziedaar de vraag!
Over Socialismus later meer. Ik wacht het verslag van Nieuwenhuis' debat met Ds W. [2.] ds W.: dominee G. Wisse jr.; het debat betrof de al of niet verenigbaarheid van socialisme en christendom. en naar aanleiding daarvan, wensch ik e.e.a. optemerken. Ja, N. is hier geweest. Ik houd hem voor 'n beste kerel, maar bestryd z'n meeningen. Ook weet ik dat hy ten-uwent was. Hy sprak over U met achting en vriendschap)-

Erge ziekte in Uw huis! Wist de dokter niet te zeggen: wat de oorzaak daarvan was? Ik gis dat hy er niet naar gezocht heeft, en dat hy m'n vraag dwaas vindt. Toch doe ik die vraag en na eenige tientallen jaren zal men die by elke ongesteldheid doen. 't Niet-onderzoeken van de oorzaak eener kwaal is nog 'n overblyfsel van de oude leer dat de Heere ziekte of gezondheid, leven of dood schenkt naar zyn ondoorgrondelyk welbehagen. By chirurgiens-zaken wil men wel wat meer den rationeelen weg op maar inwendige ziekten komen van God. Al denkt nu 'n geneesheer van den tegenw. tyd zoo niet, de indruk is er nog. Er moet een oorzaak bestaan waarom uw nichtje zoo onverwacht ziek geworden is - dit nu zal niemand ontkennen, ook zy niet die de oorzaak zoeken in Gods onnaspeurlyken wil - maar ik zeg dat die oorzaak behoorde gezocht te worden, [3.] worden,: oorspr. gevolgd door ook, om U en de Uwen daartegen te vrywaren. 't Zou toch vreeselyk zyn als Uw beste lieve vrouw en Uw lieve meisjes daaraan ook moesten blootgesteld blyven. Ik beweer dat het vinden van die oorzaak mogelyk en zelfs waarschynlyk is, en zou byna zeggen dat men dit van den geneesheer - die vóór alles hygienist wezen moet - eischen kan.


(Onlangs heerschten er typheuse ziekten in 't kasteel van Windsor. Voor 8 (?) jaren Idem in 't paleis te Lissabon. In beide gevallen schynt men de oorzaken gevonden te hebben. In hoever daarby bakterien te pas kwamen, weet ik niet. 't Was toen nog niet in de mode, alles op die beestjes te gooien. Integendeel, Raspail [6.] Raspail: François Raspail (1794-1878), Frans arts en politicus. - die eigenlyk een der eersten was die (NB alle!) ziekten aan zulke diertjes toeschreef, werd nog verketterd. Heden is Koch de held van den dag. Of... is dat alweer geweest. Ook zyn ontdekkingen worden weer in Frage [4.] in Frage gesteld: in twijfel getrokken (du.), in Duitse schrijfletters. gesteld. O, die ‘geleerden!’)

Een oorzaak moet er zyn. Spreek er eens over met den dokter, of liever onderzoek zelf. Is Wiebke's wond aan 't been volkomen genezen?-

Hendrika! Och, hoe jammer! En hoe natuurlyk! Zulke dingen doen me zeer. En wat te doen? Ook zonder de loodzware wetten der maatschappy, zou ik 't niet weten. Veel beweging? Werkzaamheid? Kalmeerend of althans niet-opwekkend voedsel? Weinig vleesch? Geen speceryen? Och, dat alles zal wel zoo dikwyls zyn toegepast, en zonder baat. Eén ding houd ik voor vry zeker, wat men doe of late... geen medicynen. My is 'n vry groot aantal meisjes bekend, die in't zelfde geval verkeeren, en nooit heb ik wat goeds van drankjes, pillen of poeiers gezien. Bovendien, 't bezoek van den dokter is ziekte bevorderend. De goeie kinderen die in dien toestand zyn, moeten zich niet voor ziek gaan houden. Dìt werkt - hoe zal ik 't noemen - verteederend. Ze krygen medelyden met zich zelf, 'tgeen geestelyke onanie teweegbrengt, iets als streelen van 't hart. En... geen verzen of romans, asjeblieft. Als lektuur is zeker geschiedenis, natuurlyke historie &c 't best.

Maar och, al die wysheid geneest de kwaal niet. 't Is al wel, wanneer we zooveel bereiken dat ze niet de overhand neemt. Ik heb daarvan veel verdrietigs gezien.-

Uw oudste is niet zoo ‘vlug’ als Willem zegt ge. Ik vind vlugheid 'n minder wenschelyke eigenschap. Er is waarheid in de oude fabel van de schildpad die de haas overwon in 'n wedloop, omdat deze op z'n vlugheid rekenende, telkens dwars-uit 't veld inliep. Maar in al die dingen zyn graden. Vlugheid hoeft niet juist vluchtigheid te zyn.

Uw angst voor de akademie deel ik volkomen. Ge zegt: ‘ik huiver by de gedachte aan &c’. Ik ook. 't Is my 'n raadsel hoe nog altyd zooveel ouders hun zoons aan zoo'n verliederlykings-inrichting toevertrouwen. 't Is dan ook wat moois, wat er door universiteiten als volleerd wordt afgeleverd! Men ziet het niet in omdat het algemeene peil laag staat, en menig Mr in de Rechten of menig Doctor in letteren, Wbgeerte (!) of medicynen goed genoeg is voor zóó'n maatschappy. Stipt gezegd is daarmee dan ook de voldoendheid bewezen. Ieder volk heeft de voorgangers die 't verdient. Ja, zoo is't! De vent die den moord van vrouw Van Rooyen te Utrecht verontschuldigde door de overweging dat hy en z'n medeleden der R bank ‘ook student waren geweest’ - d.i. óók zulke liederlyke, gemeene, laffe, wreede kwajongens! - presideert nog altyd z'n rechtbank, en 't Ned. Volk is daarmee tevreden. Als gy of ik 'n rechtszaak te Utrecht hadden, zouden we door dien kerel moeten geoordeeld worden! En dàt staaltje van de laagte waarop de Rechtsoefening staat, is't eenige niet. O, ik zou 'n lange lyst kunnen leveren! Ook in andere vakken waarachtig! - Om gauw te verzenden breek ik af. Hartelyk gegroet van

Uw liefh. Dek

Morgen ga ik voort. O, ik had wel stof voor veel vellen. Maar 't schryven is me zoo zuwider! [5.] is (....) zuwider: staat tegen (naar het Duits).