Lijst van brieven op datum
3 januari 1872
van
Multatuli
aan
H.H. Huisman (bio)
Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (1983)
3 januari 1872
Brief van Multatuli aan H.H. Huisman. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 6 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)
Het postscriptum is kennelijk na het vouwen van de brief toegevoegd en staat met een kwartslag gedraaid op het papier.
't door U geplaatste stuk: zie V.W. XIV, blz. 452.
't Nieuws van den dag: het in 1869 door Funke opgerichte dagblad met als hoofdredacteur Simon Gorter en na diens dood H. de Veer.
Drutni min: dichterlijk gebed uit de middeleeuwen, door een monnik van Sankt Gallen gemaakt en door Multatuli in Idee 895 kritisch aangehaald; zie V.W. IV, blz. 632.
Wiesbaden 3 Januari 72
Waarde Huisman, Ja, 't is wel lang dat ik U niet schreef. Gy zendt my zo trouw de Toekomst, en ik antwoordde niet! Ook Uwe vorige brieven liet ik onbeantwoord. De oorzaak is: verdriet! Telkens dacht ik: ‘morgen, morgen, later, als ik wat beter gestemd ben.’ Ik ben misselyk van tegenspoed. Die Multat. Commissie heeft my een onherstelbaren slag toegebragt. Vroeger was ik nooit langer dan een oogenblik moedeloos. En dit wist ik. Ik kon daarop rekenen. Sedert 1½ jaar is dat in zoover veranderd dat ik byna voortdurend my gedrukt voel. Die menschen hebben een helsche rol gespeeld; erger nog dan zy zelf weten. En ik kan hen niet openlyk aantasten omdat ik dan intieme zaken moet aanroeren die ik niet noemen wil. Dit is eene waarheid dat ik van die Inschryving geen cent gezien heb, zoodat de grief die zaak te hebben laten doorgaan, my veel weggesmeten inspanning gekost heeft. 't Is alsof er een Satan onder gestookt heeft. En 't door U geplaatste stuk heeft hun een voorwendsel gegeven. Op dát oogenblik wisten zy nog niet hoe zy 't zouden aanleggen om my tegentewerken. Waar het geld gebleven is, mag god weten. Ik kan er niet naar vragen.
Gy dringt er op aan, dat ik U schryven zal! Wat? Ik heb verdriet, veel verdriet. Dit is alles wat ik zeggen kan. En 't zeggen zelf is my een plaag. Er gaan soms maanden voorby dat ik niet aan myn kinderen schryf! Zy weten dat ik wel schryf als ik maar eenigzins in redelyke stemming ben of iets goeds heb meetedeelen. Dát is 't eenig genoegen wat me nooit begeven zou. Ik ken geen ander.
In den toestand waarin de wereld zich bevindt, baten woorden niets! Er zyn stoffelyke zaken noodig, in één woord: geld. Nu weet ik wel dat met en door geld niet alles te verkrygen is (gezondheid byv.) maar ziekte met geldgebrek - Och, ge weet immers alles zoo goed als iemand.
Ook myn toestand is door die vervloekte Mult. comm. in zoover veranderd dat ik niet meer, als vroeger, met geld te helpen ben. De wond die my geslagen is, kan niet met millioenen genezen worden. Ik ga dan ook hard achter uit. Niet hard genoeg naar myn zin, want ik verlang naar 't eind.-
En nu verlangt gy dat ik in zoo'n toestand schryve over Toekomst, Hilman, Schouwburg - Och!
Als 't my goed gaat, of redelyk, schep ik vreugd in beroerdheid. Het kunnen helpen is my een genot. Wat moet ik nu zeggen?
Het tegenloopen van de Toekomst spyt my om uwentwil, en om Gunst. (Die historie met den Schouwburg treft nu ook weer ellendig!) Wat overigens de democratie aangaat, men weet in Holland niet wat het is. En in zekeren zin is dit ook elders het geval. Maar één groot onderscheid bestaat hierin dat (byv. in Frankryk) de geringe man een krant koopt. Een koetsier op den bok, een kruier, een vrouwtje op de markt, alles koopt een krant of krantje. Ze worden dan ook te Parys op straat verkocht, als by ons lucifers of loterybriefjes. Zóó vindt het zotste vod nog altyd eenig debiet.
Hoe is dit te veranderen? Ik weet het niet. Ik weet ook niet hoe men schryven moet om invloed uitteoefenen of opgang te maken. Ook niet hoe men 't aanlegt om begrepen te worden. In één woord ik heb geen verstand van Publiek. Myn oordeel over de Toekomst doet niets ter zake. Al ware het dat ik aanmerkingen te maken had, dan blyft het de vraag of't debiet niet nog verminderen zou als myn raad gevraagd of gevolgd werd. Ook moet men onderscheid maken naar mate van 't doel. Art. 1 is dat men gekocht wordt! Want al schreef je als 'n engel uit den hemel, als 't debiet de kosten niet dekt, is 't slot: winkelsluiten, en dan is álles uit!
Al die praatjes zyn heel treurig, dit weet ik, helaas! Maar juist daarom schryf ik zoo ongaarne. 't Is bedroevend aantezien hoe Gy en Gunst nu met dat ding tobben, en alweêr niet slaagt! Of't Nieuws van den dag bloeit? Zie eens, dáárin wordt god niet aangevallen, 't is lauw, flauw en kleurloos... toch kan ik niet gelooven dat men er goede zaken mee maakt. Al schryf je slecht, gewoon of godsdienstig, dan slaag je in Holland toch niet. 't Zit 'm niet in god. 't zit hem dáárin dat er geen publieke geest is. De meeste opgang wordt nog gemaakt door schandaal. Men houdt van 't gemeene. En ook dát genre is overvoerd.
Ik zie dat men Radermacher aanvalt. Het zal my benieuwen hoe en wat hy antwoordt! Moeielyk is 't niet. Als men (Justus) zoo vry is onder God te verstaan: ‘het goede’ ja, dan is de zaak gezond. Maar daarin ligt nu juist de kwestie. Ik zeg - en R. ook) dat die god en z'n dienery: het kwade is. Ook Rottekruid is zeer gezond, als we nu maar eenmaal weten dat rottekruid eigenlyk zeggen wil: biefstuk. Die Justus redeneert als 'n ouwe slof. ‘Het goede’ is dus volgens hem eene zaak welker waarheid hy niet in bescherming neemt, en die dus, wel beschouwd, een leugen wezen kan... dát doet er volgens hem niet toe. Schryf eens voor zulk volk! Rademacher heeft volkomen gelyk. God is leugen! Zyn dienst is leugendienst. Hierdoor bederft men alzoo het besef van 't ware, d.i. zoowel wezenlyke zedelykheid als gezond verstand. Zie ‘Drutni min’ in m'n Ideën, een wiegelied, een slaapdrank, een gif! Zoo'n geslenter van een Justus is onverdragelyk. En - let er op - velen zullen zoo'n uitwykend praatje mooi vinden. - Och, ik heb zoo 't land, U zoo'n vervelenden brief te zenden! Maar ik heb niet anders in myn gemoed. Alle geschryf - ook voor de pers - is my een walg. Ik ben overtuigd dat men niet lezen kan. Waartoe dan schryven? 't Is den moriaan geschuurd.
Wat me altyd zoo verwondert, is dat men my zoo ongemoeid laat. Waarom valt die Justus Rademacher aan, en my niet. (Ik bedoel hiermeê volstrekt niet dat ik juist iederen aanval zou beantwoorden, o neen!) Zoo is, naar ik in een krant lees, ook zeker stuk in de Gids waarin 't atheïsme schynt gepredikt te worden, 't onderwerp geweest van eene wederlegging in de Maatsch. van Letterkunde, door Ds van Gorkum. My laten ze alles zeggen. Dit is taktiek van myn vyanden. Ik moet doodgezwegen worden, en m'n vrienden helpen dapper meê aan dit moordsysteem door my evenmin te noemen. Ook Radermacher haalt Jan en alleman aan (soms zeer onbeduidende mannetjes) van my zwygt hy. Niemand heeft god en de goddienery zoo ruiterlyk aangetast als ik. En al zoo lang geleden, toen niemand nog durfde reppen van die zaken! Denk echter niet dat ik hierover klaag. 't Is maar een opmerking. Eene opmerking die in verband staat met den geheelen geest in Holland. Die geest is dan ook een der hoofdoorzaken waarom de democratie ten onzent niet bestaan kan. Wy halen alles van over de grenzen. De nietigste fransche of duitsche papierkladder (die men vaak in z'n eigen land niet aanziet) wordt vertaald en als 'n hooger wezen voorgesteld. Men maakt z'n woorden tot tekst. En hoe dan nog meestal! Ze kunnen in Holland niet eens behoorlyk vertalen. De meeste aanhalingen uit buitenlandsch geschryf zyn schooljongensachtig verminkt. Nogeens: schryf eens voor zoo'n Volk, en voor zulk volk! Holland is naar de maan, en heeft behoefte aan zweepslagen. Nu, dat zal dan ook wel komen. - Ik kan U niet zeggen wat het my kost U zoo'n dorren brief te zenden! Ik bid u: dring nooit op schryven aan! 't Is me een waar verdriet!
Wees intusschen hartelyk gegroet (ja, wat geeft dit!) van
tav
Douwes Dekker
In de onzekerheid of uw adres nog in de bakkerstraat is adresseer ik maar aan 't bureau van de ‘Toekomst’.