Multatuli.online

Het jaar 1887

Het jaar 1887 zet al dadelijk onrustbarend in. Wouter blijkt sinds de kerstdagen aan geelzucht te lijden en op 4 januari maakt Mimi zich ongerust over Deks benauwdheid en zijn nachtelijk hoesten, twee oorzaken voor zijn vermoeidheid overdag. Op eigenaardig nuchtere toon konstateert Multatuli twee dagen later trouwens zelf: ‘Ik ben onwel, en... bezig met doodgaan. Enfin!’, waarbij het laatste woord waarschijnlijk niet als ‘eindelijk’, maar als uiting van berusting moet worden opgevat.

Begin februari leeft Mimi overigens weer wat op; het lijkt toch een voorbijgaande verkoudheid te zijn geweest - een optimistische kijk op Deks gezondheid die door de patiënt zelf tot vrijwel de laatste dag gevoed wordt. En daarin had Multatuli de stand van de medische wetenschap aan zijn zijde. De Duitse arts bleef volhouden dat astma geen dodelijke kwaal is en nog op 11 februari was dokter Hendrik de Vries uit Amsterdam overgekomen, had de pols van de zieke gevoeld en deze geruststellend genoemd, daarin bijgevallen door Multatuli; deze blijft tot in februari aktief in zijn korrespondentie-schaakpartijen, met name met H.C. Muller. Maar tegelijkertijd is hij toch te apathisch om te reageren op het telegram van Domela Nieuwenhuis van 10 januari: ‘Veroordeeld’. De brief van Cato Schuitemaker (29 januari) bevat tal van pikante bijzonderheden over de behandeling in de gevangenis.

De aanwezigheid van het echtpaar Braunius Oeberius bevordert trouwens - als vaker bij logeerpartijen in Ingelheim - dat de gastheer zich van zijn meest vitale kant laat kennen. Begin februari hadden de Oebé's aangeboden naar Ingelheim te komen; heel karakteristiek wordt het idee eerst enthousiast ingehaald, maar op het laatste nippertje per telegram afgewimpeld, waarna de uitnodiging tenslotte toch weer wordt hernieuwd. De gasten blijken voor de patiënt sigaren (van Lien de Haas) te hebben meegebracht (!) en mevrouw Oeberius houdt de achterban schriftelijk op de hoogte van stemming en situatie: zaterdagavond 12 februari draagt Multatuli nog met verve de ‘Rammelslag’-monoloog voor; een wonderbaarlijke prestatie voor de zieke die de volgende vrijdag gelaten moet erkennen: ‘dit is geen bui; hieraan ga ik weg.’

Voor Mimi komt het einde zaterdag 19 februari toch nog onverwacht, nadat ze hem tijdens een middagslaapje op de befaamde rode sofa nog geruime tijd de rook van speciale ‘astma-sigaren’ in de neus heeft geblazen. Natuurlijk blijft het grillige lot Multatuli tot in de dood achtervolgen: zijn sterfdag is ook de 70ste verjaardag van Willem III en dus een volksfeest; en zelfs zijn overlijdensakte wordt nog door drie bizarre fouten ontsierd.

Over tal van details van die laatste dagen worden we zorgvuldig op de hoogte gebracht door Mimi's brieven van 20 februari en 7 maart aan de meest nabije intimi: de Rotterdamse vrienden en Marie Funke; in beide gevallen zijn deze verslagen ook nauwelijks bedekte vragen om financiële hulp - gelukkig met het verlangde resultaat. Al dadelijk zendt De Wolff ter bestrijding van de crematie-kosten in Gotha f1000,-, een lening die later ‘zo gracieuselijk mogelijk’ wordt omgezet in een schenking à f100,- van tien vrienden.

Maar dan heeft de crematie zelf op 23 februari al plaatsgehad in aanwezigheid van Mimi en haar broer Albert, van Oeberius en twee Middelburgse vrienden: De Witt Hamer en Ghijsen. Paap en Zürcher zijn voor een paar uur met de trein overgekomen en Lina de Haas logeert een kleine week bij Mimi, maar gaat niet mee naar Gotha om in Nieder-Ingelheim op de zieke mevrouw Oeberius te passen. Van haar hand bestaat een uitgebreid verslag van de laatste dagen, waardoor we onder meer op de hoogte zijn van de pijnlijke ingreep door een paar gerechtsdienaren die dadelijk Multatuli's kamer komen verzegelen.

Behalve de genoemden logeert Roessingh van Iterson 7 maart in de villa om Mimi met raad en daad terzijde te staan. Hij is de afgevaardigde van een groep vrienden - met de woning van dr. De Haas als spil - die we dankzij de bewaarde korrespondentie al spoedig na het overlijden zich zien beraden over de vraag hoe Mimi verder het best kan worden bijgestaan. Hieruit vloeit het zg. ‘Wouter-fonds’ voort: een klein comité dat omgeven door perfecte discretie nog tien jaar lang voor f1000,- per jaar wil instaan, tot Wouter meerderjarig zal zijn.

Samen met de 250 Mark per kwartaal van de levensverzekering (resultaat van het Huldeblijk van 1882) en de f500,- per jaar waar Marie Funke garant voor blijft staan, verzekert dit Mimi voorlopig jaarlijks van zo'n f2300,-, vergelijkbaar met een kleine f50.000,- in huidige koopkracht. In deze berekening is nog afgezien van de gunstige voorwaarden waaronder zij in 1888 het huis te Ingelheim van de hand zal doen en van de revenuen van de brievenedities, waarvoor zij al in maart 1887 de eerste stappen zet. Haar verzoek aan alle vrienden om haar de brieven van Multatuli toe te vertrouwen vloeit overigens voort uit de annonce van de firma Elsevier waarin Robbers dezelfde oproep doet, waarschijnlijk in een vertwijfelde poging om het royale voorschot aan de schrijver uit 1882 toch nog in kopij om te zetten. Op 11 maart stuurt Bruinsma al een ingezonden brief aan de NRC om het Elsevier-voornemen te doorkruisen. Het inzamelen verloopt voorspoedig; Mimi sluit zich wekenlang op in Dekkers kamer om het verleden opnieuw te beleven; in april blijkt dat zij ook over de brieven van Dekker aan Tine uit de zg. ‘verlovingstijd’ beschikt, die - net als alle overige papieren - merkwaardig genoeg buiten de boedelbeschrijving van 10 maart en 2 april zijn gebleven. Deze brieven zullen op de markt komen in 1891.

Op 20 maart schrijft een oude relatie, de kapitein der infanterie Gerdessen, haar trouwens al met vooruitziende blik dat Mimi er goed aan zou doen alle brieven zonder coupures uit te geven. Want anders, meent hij, komt er later toch een volledige editie, waarin dan de verschillen des te pijnlijker zouden opvallen. Die voorspelling is nu, anno 1995, inderdaad uitgekomen, want Mimi heeft in haar uitgave toch menige gevoelig liggende passage weggelaten.

Ook het treffende artikel van Van Hall in De Gids (maart 1887) stuurt al aan op een spoedige openbaarmaking van de brieven waarin we pas echt zullen kennismaken met de ‘kinderlijk- geniale Multatuli die daarin zo vaak blijk geeft van scherp inzicht in zijn eigen overspannen zieleleven’.

Natuurlijk is de stroom partikuliere en gedrukte reakties op het overlijden overweldigend, te beginnen met een sympatieke brief van De Wolff en een wonderlijk snel gekomponeerd gedicht van Zürchers zwager; diens eigen beschrijving van Multatuli's laatste dagen in het Nieuws van den Dag zal Mimi overigens onwaar en grof voorkomen.

Ook Taco de Beer in De Portefeuille neemt zij kwalijk dat hij kwistig uit partikuliere korrespondentie citeert en zelfs de uitvoerige en gedegen herdenkingsartikelen van dr. H.J. Polak en Frederik van Eeden wijst zij verontwaardigd af (‘hij beschermt zijn schoonvader Van Vloten’); aan genuanceerd oordelen is zij uiteraard nog niet toe.

Maar zelfs de beste vrienden blijken in dit deel hun reserves te hebben: Roorda van Eysinga: ‘Zijn karakter is minder groot dan zijn geest’ (4 januari); Vosmaer: ‘Vaak mistastend en onpraktisch. Altyd te volstrekt in alles’ (aan Smit Kleine, 28 mei) en Kruseman: ‘Hy had myn huis bezoedeld. (....) [Zyn nagedachtenis trekt myn sympathie] lang niet in àlles.’ (11 mei).

Maar andere reakties zijn vaak onverwacht positief, zoals een opmerkelijk mild ‘In Memoriam’ in De Hervorming van 5 maart en een bijzonder hartelijk stuk in het Nieuws van den Dag, al op 23 februari, terwijl toch deze krant onder het hoofdredakteurschap van De Veer zich voorheen vaak kritisch en geprikkeld had getoond.

In het satirische spotblad Asmodée verschijnt op 3 maart dan ook een scherp artikel waarin de schijnheilige reakties na Multatuli's dood worden gehekeld. De trouwe Dageraad wijdt het maartnummer in zijn geheel aan Multatuli met niet minder dan tien grote herdenkingsartikelen en de onvermijdelijke poëtische bijdrage, van H. Cosman.

Merkwaardig zijn de volstrekt tegenstrijdige oordelen die sommige krante-artikelen wijden aan Multatuli's invloed op ons koloniaal bewind. Hier en daar stelt men, dat dank zij zijn optreden de toestanden in Indië sterk zijn verbeterd; elders lezen we, dat ondanks zijn jarenlange strijd alles in de Oost er nog even beroerd, of zelfs nog erger voorstaat dan ten tijde van de kwestie-Lebak.

In juni konstateert Lien de Haas-Hanau tot haar verbazing dat niemand meer ‘vol is’ van Dekkers dood. En inderdaad luwt dan de publieke aandacht, hoewel de zoveelste ‘Multatuli-commissie’ inmiddels nog druk bezig is met een geldinzameling ten behoeve van een gevelsteen in het geboortehuis. Tal van gegevens over deze uiterst vertrouwelijke aktie zijn bewaard gebleven: zo kunnen we nu vaststellen dat bv. ook Aletta Jacobs vijf gulden heeft bijgedragen; op 13 december wordt de steen inderdaad in de gevel van het pand Korsjespoortsteeg 20 aangebracht, aanvankelijk ook weer met een foutieve geboortedatum... Maar er schiet een bedrag van f38,15 over, dat wordt bijgeschreven op rekening van het Wouter-fonds.

Bij de nagelaten papieren heeft Mimi de laatste vastgelopen aanzet tot nieuw te publiceren werk gevonden, de zg. ‘onafgewerkte blaadjes’, geschreven in de zomer van 1886. Zij laat ze bij ‘een drukkerytje’ in Nieder-Ingelheim verschijnen in een beperkte partikuliere oplage die in principe niet voor de handel bestemd is; deze komt op 10 mei van de pers en iedereen die haar persoonlijk kondoleert krijgt er een exemplaar van toegezonden.

Inmiddels is zij al in maart bezig haar verhuizing naar Amsterdam voor te bereiden. Op 31 mei is ze ter plekke om een geschikte woning te zoeken en schrijft vandaar een roerende brief aan Wouter, waaruit blijkt dat zij Deks nagedachtenis voor het kind zo levend mogelijk houdt; zij ondertekent zelfs met ‘mama en papa’. Per 1 juli wordt een verdieping aan de Nassaukade 86 (1 hoog) gehuurd. Of ze daar lang heeft gewoond is onzeker. Er zijn suggesties dat ze al spoedig bij Willem Paap is gaan inwonen; voor het bevolkingsregister verhuist zij pas officieel in november 1888 naar de Leidsekade 86. Vast staat dat moeder en kind op 23 juni uit Duitsland vertrekken, nadat op 18 juni ‘het goedje wat teveel is’ publiekelijk is geveild.

Een aantal brieven van Mimi uit deze laatste periode die in de Volledige Werken wordt gedokumenteerd, met name die van eind mei en 28 augustus aan Lina de Haas en van 15 april aan Marie Funke, werpen een intrigerend licht op haar gevoelens jegens Edu en haar bedoelingen met de afhandeling van de erfenis. Welke rol Paap, Zürcher en Holdert bij die financiële afwikkeling hebben gespeeld is ondoorzichtig. Tegen het eind van het jaar zijn zij blijkens een advertentie van plan het huis in Ingelheim voor Mimi te behouden en zoeken daartoe ‘intekenaars’. Maar op 28 decem-ber melden zij dat de aankoop ‘onmogelijk is geworden’.

Niettemin koopt Mimi de villa op 2 januari 1888 uit de onverdeelde boedel - Zürcher is daartoe in Duitsland - voor f8250,- en op 13 juli doet zij de woning weer voordelig van de hand voor f14.000,-. Maar dan is de oorspronkelijke opbrengst al onder de erven verdeeld.

HvdB