Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

3 mei 1885

van

Maria Anna Elizabeth Hubertina Breunissen Troost-Coenders

aan

Multatuli

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (1993)

terug naar lijst

3 mei 1885

Brief van mevr. M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8(⅔) beschreven. (M.M.)

Venloo 3 Mei 1885

WelEdelGestrenge Heer!

Ontvangt WelEdelGestrenge Heer mijn innigen dank voor uw schrijven en vooral voor de hartelijke deelneming en belangstelling mijn ongelukkigen echtgenoot en mij daarin betoond. Na ontvangst van Uw' brief heb ik dadelijk aan den Directeur der registratie geschreven en ZE gevraagd, hoe het met de pensioenneering van mijn' echtgenoot stond? Ik heb op dit antwoord gewacht, dit is de reden waarom ik zoolang uitstelde om UEdG. Heer te danken voor uw' brief, die ofschoon mij weder teleurstelling brengende, toch een troostenden invloed op mij uitoefende, want ach! het is zulk eene verschrikkelijke ziekte, indien hij aan eene andere krankheid gestorven ware, het zoude een onherstelbaar verlies voor de kinderen en voor mij geweest zijn, maar dit O! het is zooveel erger. Ik zocht in alles oorzaak voor zijne kwaal, doch indien hij reeds twaalf jaren geleden lijdende was, dan is mij nu veel duidelijk, wat mij vroeger duister was.

Reeds spoedig na ons huwelijk merkte ik op, dat hij soms tegen vreemde menschen die hij niet kende, eene geheel ongemotiveerde anthipatie aan den dag lei, ook vertelde hij mij, dat leden van zijne familie hem hadden gekweld op allerlei manieren, en toen hij merkte, dat ik hem ongeloovig aankeek, werd hij zoo boos, dat ik later zoodra hij er over begon, hem van de zaak afleidde, zonder te durven zeggen, dat ik eraan twijfelde. Ik wist niet wat er van te denken, ik kwam niet op de gedachten, dat het iets was, wat geheel in Zijne imaginatie bestond, en geloofde nog liever, dat de menschen slecht voor hem geweest waren. Ik heb nooit over zulke ziekte gehoord en verbeeldde mij altijd, dat zulke menschen geheel wild ja aan razenden gelijk waren. Ik ben innig gelukkig al de jaren van ons huwelijk geweest, en mijne grootste smart bestaat daarin, dat hij lijdt en ik hem niets meer ben of hem tot eenigen troost kan dienen, integendeel hij is vreesselijk tegen mij en beschuldigt mij van de ongerijmste dingen; Toen hij nu ruim twee jaren geleden, zoo vreemd werd, was hij erg droefgeestig en zei dikwijls tegen mij: O! Marie! ik had niet mogen trouwen, ik heb je zoo ongelukkig gemaakt en toen ik hem daarop antwoordde: Wees toch kalm het zal wel weer beter gaan, ik ben innig gelukkig geweest en heb er geen spijt van toen zei hij: Je weet niet hoe je me daarmede troost.

Uit die woorden begreep ik wel, en uit meer anderen, dat hij vroeger aan dezelfde kwaal geleden heeft en zoo als ik reeds zeide: Ik ben nu overtuigd, dat hij nooit hersteld geweest is; doch zijne familie had hem, met zulk eene kwaal, die stap niet moeten laten doen, want welke ellendige toekomst voor die twee arme kleine lievelingen, die nog altijd met zooveel liefde hem aanhangen.

Ik merk, dat ik geheel aan het afdwalen ben, vergeef UEG Heer en laat ik tot uw' brief terugkeeren.

Dat uw' invloed hem niet van dien onberadenen stap heeft doen terugkeeren begreep ik, door dat ik hoorde, dat hij verlof had. Dit verlof heeft men hem opgedrongen om hem te kunnen pensioenneeren. De Directeur schreef mij, dat hij, juist zooals u mij meldt, hij geen geneeskundig attest wil overleggen, en dat ZE daardoor in de grootste moeilijkheid geraakt. De Doktor die hem te Utrecht behandeld heeft, heb ik geschreven en deze weigert een attest aftegeven omdat de patient wel het Gesticht als niet hersteld heeft verlaten, doch niet onder ede kan verklaren, dat hij niet meer geschikt is voor den dienst. De Directeur heeft nu weer twee andere dokters benoemd, doch deze zullen misschien ook weer bezwaren hebben. Indien al onze middelen zijn uitgeput dan zegt ZE moet ik de curateelestelling aanvragen en dan volgt het pensioen van zelve. Uw raad is dus dezelfde ten opzichte van mijn kind, om den armen patient zijne vaderlijke macht te ontnemen, ik had dit akelig middel zoo gaarne vermeden, doch het kind zal ik nooit afgeven, dan moet ik den weg kiezen, die UEG. mij aanwijst. De kinderen zijn toch al bitter ongelukkig onder de ongesteldheid van hun vader, ik zal mijn best doen om zooveel mogelijk voor hun te zorgen. Het is eene zware taak, die op mij rust, ik heb dagen, dat ik kalm ben en denk, dat ik er me wel zal doorslaan, doch ook dagen van moedeloosheid en van wanhoop, dat ik aan geen toekomst meer durf denken.

Ik heb uw' brief dikwijls herlezen en deze zinsnede vooral trof mij:


‘Al ware ik in dezen tot raad geven genegen, of bevoegd tot het voorschrijven van middelen - dan nog zou 't nu te laat zijn iets te bereiken in 't dadelijk belang van U en uw dochtertjes.’

Dit gezegde is mij niet duidelijk, of zoude UEG. middelen weten, die hem nog zouden kunnen redden van deze vreesselijke ziekte en hem aan zijne kinderen en aan mij teruggeven? Ach, ik kan niet gelooven, dat dezen toestand zoo moet blijven duren. De tijdingen, die ik van UEG. Heer mogt ontvangen, zijn de laatste berichten, die ik van hem mogt vernemen. Ik hoop innig, dat hij van Uwe zoo vriendschappelijke uitnoodiging gebruik zal maken en U nog komt opzoeken. Heeft hij het misschien reeds gedaan? en mogt het iets ten goede uitwerken, voor den armen patient.

Ik dank UEG. hartelijk alsook Mevrouw Uwe echtgenoote voor de vriendschap mijn' armen man bewezen, ach, kon hij slechts begrijpen, hoe goed het de meeste menschen met hem voor hebben doch hij wantrouwt allen en zoo als UEG. te recht zegt, het meest die hem de hartelijkste liefde toedragen. Ik zal mij geheel naar uwen raad gedragen, ik gevoel, dat dit het beste wezen zal, in den droevigen toestand waarin ik mij bevind, uw brief heeft mij ofschoon de juiste waarheid gezegd, toch, zoo als ik reeds zeide, de wonde verzacht en getroost in mijn leed.

Ontvangt Hoog EdelGestrenge Heer, nogmaals mijn' dank voor al de deelneming ons betoond met de verzekering mijner innige Hoogachting.

M. Breunissen Troost Coenders