Multatuli.online

Eind april 1883

Redaktioneel kommentaar in De Dageraad 4 (1882-1883), afl. 9, blz. 312-313. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)

Een Amsterdamsch hoogleeraar - In het Nieuwe Schoolblad van 16 Maart j.l. wordt den Amsterdamschen hoogleeraar Spruyt [1.] Zie bij ‘begin maart 1883’. Cornelius Bellaar Spruyt (1842-1901), nederlands filosoof. Sedert 1877 hoogleraar te Amsterdam. duchtig de les gelezen door ons medelid, den redacteur J. Versluijs. O.a. lezen wij daar het volgende:

‘Zooals naar gewoonte bij den heer Spruyt moet Multatuli er ook weer bijgehaald worden. Dat de staat zich eenigszins onwelwillend plaatst tegenover de kerk (in zake de schoolkwestie) wordt voor een goed deel aan den invloed van Multatuli toegeschreven... Van Multatuli wordt ook beweerd dat hij krachtig heeft meegewerkt tot de uitroeiing van vaderliefde en national eergevoel.’

Volkomen terecht antwoordt de heer Versluijs hierop:

‘Het tegendeel is waar. Wie zooveel doet voor de Nederlandsche letteren als Multatuli deed, werkt reeds daardoor ten goede. Maar zijn geheele brochure “Pruisen en Nederland” is een opwekking tot vaderlandsliefde en eergevoel. Het is de warmste opwekking die ik ken. Dat hij op gebreken wees, zooals in de Oost, met den weg tot verbetering er bij, met een aandoenlijk beroep op het goede in de Nederlandsche natie, zal toch wel niet een onderdrukking van ons nationaal eergevoel kunnen heeten. En wanneer het wijzen op wezenlijke gebreken een doodzonde is, dan is het ver-wijten van denkbeeldige gebreken, waaraan de heer Spruyt zich schuldig maakt, veel erger.’

De Amsterdamsche hoogleeraar in de bespiegelende wijsbegeerte, die reeds wegens zijne zonderlinge denkbeelden over het kiesrecht door Dr. van Vloten in de Humanist een drogredenaar genoemd werd, oordeelt over Multatuli op eene wijze, die ons doet vragen: Mag men zich verwonderen dat het groote publiek nog steeds de grootste vooroordeelen tegenover Multatuli koestert, wanneer een man van het ‘hooger’ onderwijs, een man die zoowel in kennis als in karakter voorganger behoort te zijn, over onzen grooten dichter en denker op zulk een wijze den staf breekt?