Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

11 april 1883

van

G.P. Rouffaer (bio)

aan

Multatuli

 

Volledige Werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (1991)

terug naar lijst

11 april 1883

Brief van G.P. Rouffaer aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-3 en 4 (⅓) beschreven. (M.M.)

Den Weledelen Heer

Den Heer Douwes Dekker

Nieder-Ingelheim

Hooggeachte Heer!

Met groote huivering vang ik dezen brief aan; ten eerste uit vrees Uw ergernis op te wekken, en dan mij belachelijk te maken. Doch de heilige overtuiging dat ik voor mijn eigen hart noch belachelijk schrijven noch belachelijk handelen zal, drijft mij, alle bezwaren over het hoofd te zien. En daarbij, de hartelijke woorden aan 't einde van Uw naschrift op het ‘Nog eens Vrije Arbeid’ (bij Muusses, Purmerend, 1882) [1.] Zie V.W. V, blz. 466., doet mij hopen dat het aantal welwillenden door U op Uw verre van effen levenspad ontmoet, nog niet zoo gering is dat U genoopt zou zijn iedere goede poging van te voren verdacht te heeten.

Laat ik dadelijk dat woord ‘goede’ terugnemen, omdat, zooals ik zelf straks duidelijk zal maken, mijn karakter te onvast is om goed te heeten. Doch ik durf mij gerust onder de welwillenden tellen. Dat ik niet ouder ben en niet eerder ten minste in staat U hulp aan te bieden, is myn schuld niet doch verdriet mij. En de hulp die ik nu U voorhouden ga zal èn te laat komen, vrees ik, èn te bloot stoffelijk zijn om geteld te mogen worden. Doch als betuiging van hoogachting en als teeken dat ik tot andere, grootere opoffering geneigd ben, heeft het aanbod voor mij zijn waarde niet verloren.

Ik kan nu, of liever over een maand of drie, als ik meerderjarig word, beschikken over een kapitaal van 30,000 à 32,000 gulden. Welnu, het derde deel bied ik bij deze U volgaarne aan. Zooals ik reeds zeide niet genoeg ben ik van mijn karakter verzekerd om U de helft of alles aan te bieden, daarvoor ben ik nog te eigenbatig. Ik hoop dat het beteren zal. Doch eenige reden heb ik daarvoor ook: gaarne nog bleef ik eerst een jaar in 't buitenland om daarna vijf jaar te Leiden te kunnen studeeren in de wis- en natuurkunde (afdeeling aard- en delfstofkunde) en daarop nog een jaar in een vreemde mijnstreek te zijn. Na dien tijd wanneer ik dus door kennis en geoefendheid mijn eigen kost zal kunnen verdienen, bied ik U gaarne het mij nog overgebleven kapitaal aan. Dan, ik vrees dat ik te laat kom; de herhaalde drukken Uwer werken, de poging laatst in den lande, hoop ik, geslaagd om U een van geldzorgen vrijen ouderdom te gunnen, zullen wel veroorzaakt hebben dat mijn aanbod, wat noodwendigheid betreft, als mosterd na den maaltijd komt.

Doch juist, mocht dat het geval zijn (wat ik hartelijk hoop), om U te toonen dat myn aanbod waarachtig gemeend is, verbind ik mij dan bij mijn terugkeer in het vaderland (September 1884), het genoemde 3e deel te bestemmen voor een door U aan te wijzen doel, òf, wat mij liever zou zijn, tot een fonds om eenige jaren enkele Nederlandsche kunstenaars in Rome te doen verblijven, zooals dat ook door Busken Huet in zijn ‘van Napels naar Amsterdam’ (blz. 101 en 102) gewenscht is en van welke noodzakelijkheid ook ik overtuigd ben. Wel verre van, dank zij ook grootendeels Uwen werken, blind te zijn voor onze ondeugden, ben ik te zeer, als U in 't eind van Uw Pruisen en Nederland, overtuigd van de schoone toekomst die het Nederlandsche volk kan hebben, mits er gehandeld worde.

Sterkte tot opwekking in woord ontbreekt mij, tot opwekking in daad voel ik wel eenigen drang in mij. Kan ik dus niet als U, gelukkige, beide vereenigen, zoo moet ik mij met het laatste tevreden stellen.

U zal, helaas, te veel met valsche vrienden kennis gemaakt hebben om elken onbekende onmiddelijk te vertrouwen; dat ik echter waarachtig meen, wat ik schreef, voel ik; en zooals ik tevens zeide de verplichting hier boven, echter te rekenen van September 84, daar ik mijn voogd, die tot zoolang het beheer van mijn gelden voert, niet met mijn besluit bekend hoef te maken.

U aan te bieden voor U iets te doen met betrekking tot Uwen in Verona zijnden zoon, zooals ik hier van den heer van Daenen van Warick, U bekend, vernam, durf ik niet, uit vrees van onbescheidenheid. Laat ik U alleen hiervan verzekeren dat ik, mocht ik U in eenig opzicht dienstig kunnen zijn, ik gelukkig zou wezen.

Tot midden Juni blijf ik hier te Rome; mocht het dat U zelf mijn aanbod moest weigeren, zoo vernam ik dit gaarne, omdat ik dan nog nuttige inlichtingen kan nemen om later mijn tweede verplichting te verwezenlijken.

Sta mij toe, Zeergeëerde Heer, mij te onderteekenen

Uw in werkelijkheid Dw. Dr.

G.P. Rouffaer

Rome, 11 April 1883

Via Sistina, No 129, 2o piano. [2.] piano: verdieping (it.)