Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

27 november 1882

van

Multatuli

aan

R.J.A. Kallenberg van den Bosch (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (1991)

terug naar lijst

27 november 1882

Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Acht dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-29 en 30 (⅔) beschreven. Het eerder geschreven deel van de brief is niet bewaard gebleven. (M.M.)

vervolg 27 Novr

De Atjeh kwestie dan. 't Komt me voor dat er in den Haag stilzwygend of uitdrukkelyk is overeengekomen slechts te kibbelen over 'n onderdeel daarvan. Eerst hadden we eindelooze twisten over 't beleid der expeditien. Over de meerder of mindere bekwaamheid der bevelvoerders. Nu over de vraag of de tyd is aangebroken voor 'n civiel bestuur? Eilieve, wil men dan in Hol-land niet inzien dat al dat twisten geen ander doel heeft dan de oorlogsverklaring-zelf en de aanleiding daartoe op den achtergrond te schuiven? Ik meen recht te hebben die zaak te beoordeelen (of liever: ik begryp niet waarom dat recht niet erkend wordt) daar ik blyk heb gegeven ze te doorzien vóór verreweg de meeste nederlanders ooit het woord Atjeh hadden hooren uitspreken. Lees myn brief aan den Koning - 'n maand of zes vóór de oorlog verklaard werd, (en veel vroeger reeds had ik 't voorspeld in 'n brief aan Roorda v Eysinga) - hoe komt het dat daarop geen acht is geslagen? Dat er - ook na 't uitkomen van m 'n voorspelling - niet een enkel woord over gesproken werd? Dat moet afspraak wezen. Zoo neen, wat is het dàn?

De zaak is dat Fr. v.d. Putte [1.] Fr. v.d. Putte: Isaac Dignus Fransen van de Putte (1822-1902), nederlands volksvertegenwoordiger en minister van koloniën (1862-1866); in 1882 lid van de Eerste Kamer. na 't verslyten van z'n praatjes over Vryen Arbeid en dergelyke leuzen, iets noodig had om zich staande te houden. Zoo werd op last van Louvois [2.] Louvois: Michel le Tellier, markies van Louvois (1641-1691), minister van oorlog onder Lodewijk XIV. de Paltz verwoest omdat Louis XIV, zich vervelende, met hem getwist had over 't alignement [3.] alignement: het op één lijn staan (fr.) van vensters in de Louvre. Ook van den finaal onbeteekenenden Loudon [4.] Loudon: James Loudon (1824-1900), nederlands staatsman, minister van koloniën (1861), gouverneur-generaal van Ned. Oost-Indië (1871-1875). was zoo'n oorlogsverklaring 'n heel relief! Dat kleedt 'n burgerman! De verregaande onkunde èn in den Haag èn te Buitenzorg (de staaltjes daarvan loopen in 't haarsträubende [5.] haarsträubend: afgrijselijk (du.)!) bewerkte dat de zaken allerellendigst werden geregeld. De eerste expeditie [6.] de eerste expeditie: Atjeh-oorlog, maart-april 1873. byv. geschiedde in 'n tyd waarin géén assurantiemaatschappy schade vergoedt die op Sumats.’ W.K. is opgeloopen. En in die moesson mogen [7.] mogen: oorspr. stond er mag geen. de oorlogsschepen veel havens van die kust niet aandoen. (Zie Honsburgh, Indian Directory.) Natuurlyk wist men dit by 't Marine depart te Batavia (ieder stuurmansleerling weet het, en elken kustvaarder!) maar de hoogheidsdolheid der kleine mannen aan wie Neerland z'n duurste belangen toevertrouwt, zette alles door. 't Program van den suiker parvenue V.D. Putte was: 'n Ryk te veroveren. De vent die van Indie nooit iets had gezien dan wat er op te merken valt op 'n ree [8.] ree: rede, ankerplaats voor de kust., die daarnà slechts had te doen gehad met fabriekskoelies op één plek in den javaschen oosthoek, die zich met z'n saamgeschacherde millioenen in Holland 'n positie wist te verwerven - 't is om woedend te worden! En reeds nu vraag ik welk resultaat gy U voorstelt van uw werk, in 'n land waar zóó-iets mogelyk is?

De oorlogsverklaring was 'n misdaad en 'n fout. Dit laatste zou waar blyven al waren daarvoor rechtmatige oorzaken geweest wat het geval niet is. De beschuldiging van zeeroof is laster. En sedert wanneer verklaart Nederland den oorlog wegens zeeroof? We laten steeds de zeeroovers (de Illanezen [9.] Illanezen: ook Illano's, zeerovers van de Philippijnen. en heel Magindanao [10.] Magindanao: ook Mindanao, het zuidelijkste eiland van de Philippijnen.) heel eerbiedig in rust, schoon ze met honderde prauwen tegelyk de Celebische kusten afloopen en zelfs zich voortdurend vertoonen vlak by Java! (by Bawean [11.] Bawean: eiland in de Javazee, ten noorden van Madoera., byv.) Maar de Atjinezen waren geen zeerovers! Waarom heeft géén kamerlid hem gesommeerd deze beschuldiging te staven? En als zy 't waren, waar zyn dan de hun afgenomen schepen? De prauwen? De lilla's [12.] lilla's: ook lila's, van voren geladen kleine inlandse kanonnen van gietijzer of bamboe.? Waar is 't materiaal gebleven waarmee [13.] waarmee: oorspr. stond er van. die zeeroof werd uitgeoefend? Er is, nu ja, 'n kleinigheid buitgeld te goed gedaan, 'n kleinigheid, doch dit staat geenszins in verhouding tot de waarde van wat in 't bezit zou moeten geweest zyn van 'n zeerovende natie. Bovendien, de Atjinezen zyn industrieel. Ze dryven (en dreven sedert eeuwen) handel. Dit klopt niet met zeeroof. Zyzelf hadden te lyden onder de zeeroovery van de Illanezen en zouden heel gaarne, met Holland vereenigd, pogingen tot uitroeiing van zeeroof hebben aangewend, vooral ook omdat hun belang veiligheid eischte voor peper ladende schepen, die uit de geheele wereld hun havens bezochten.

Maar, zei F. v.d. Putte, ze waren zoo... onzedelyk! Ik heb nogal met Atjinezen omgegaan, en ze nooit onzedelyker gevonden dan ander volk. De brave minister beschuldigt hen van... onnatuurlyken wellust! Wel, komaan! En dat in 't - ook in dàt opzicht zoo verrot Nederland! Wie heeft hem dat gezegd? Persoonlyke ondervinding kan hy er niet van hebben, en al ware [14.] ware: oorspr. stond er had. hy ooit met Atjinezen in aanraking geweest die hem te onzedelyk voorkwamen voor z'n suikerfabriekskuischheid - wat beteekent dat ten op zichte van 'n natie? Onlangs heeft men te Amsterdam de hand gelegd op 'n heele troep vuilikken van de hier bedoelde soort, is ons daarom door Frankryk, Engeland of Lapland oorlog verklaard? Dat beroep op de voorgewende onzedelykheid der Atjinezen is belachelyk, en zou dit blyven al ware het gegrond. Hoe komt het dat alweer niemand in de Kamer tegen dàt motief protesteerde? Moeten we oorlog gaan voeren tegen ieder land waar - volgens Fr. v.d. Putte! - onzedelykhedens geschieden? Erken dat dit 'n zonderlinge staatkunde wezen zou.

Ik sla veel over van wat ik over dien oorlog zou te zeggen hebben om nog even te wyzen op de tegen alle volkenrecht indruischende wyze van oorlogsverklaring. Nogal vreemd dat er in 'n natie die zoo bluft op H. de Groot's ‘Recht van vrede en oorlog’ niemand was die protesteerde tegen de manier waarop het voorkomen van den oorlog onmogelyk gemaakt werd. De sultan kòn met den besten wil Nieuwenhuis [15.] Nieuwenhuis: J.F.N. Nieuwenhuyzen, vice-president van de Raad van Indië, ging in 1873 als regeringscommissaris naar Atjeh, op de voet gevolgd door een expeditieleger (onder generaal-majoor G.M. Köhler) van 3600 man. niet anders behandelen dan hy gedaan heeft, daar deze quasi als gezant kwam maar mèt de expeditie die op zich zelf reeds 'n begin van oorlog was! Dat overvallen was verraderlyk. Een parlementair mag niet gewapend zyn! Als de Atjinezen Nieuwenhuis in handen hadden gekregen, en doodgeschoten hadden, zouden zy in hun recht geweest zyn.

Nog eens, meen niet dat ik àlles aanroer, vooral niet wat het voeren van den oorlog aangaat (ze schynen noch in den Haag noch op Buitenzorg ooit by de ‘Geschiedenis’ antwoord te hebben gezocht [16.] by... gezocht: oorspr. stond er aan... gevraagd. op de vraag: ‘hoe annexeert men indische gewesten?’ Dat gaat ànders!) ik bepaal me tot opsporen van de oorzaken waarom men zoo klakkeloos berust in den geheelen oorlog, in al de offers die hy vordert?

Le fait est [17.] le fait est: feit is (fr.) dat de onbeschaamde toneelcoup van zoo'n minister niet mag worden blootgelegd, want de heeren zyn - hoe ook overigens van elkaar verschillend in opinien, hoe gescheiden door partyschap - au fond homogeen [18.] au fond homogeen: in de grond van de zaak één pot nat.. Een Kamerlid die zich niet onderwierp aan deze overeenkomst, zou in den aanvang éénling blyven, en weldra doodverklaard worden. Alles wordt - even als by krimineele processen by de instruktie - achter de schermen bekonkeld! Het is 'n parti-pris [19.] parti-pris: vooringenomen standpunt; hier: onderling bedisselde zaak (fr.) om de ministerieele verantwoordelykheid - alweer even als de openbaarheid der rechtspraak - tot 'n wassen neus te maken. Als ooit het roepen van 'n minister ter verantwoording en schadeloosstelling te pas kwam, was het na die oorlogsverklaring geweest! En nu de zaak zoo ellendig afloopt, zou men meenen dat ergernis dáárover zou leiden tot breuk van 't consigne. Toch niet! De poging - jaren geleden reeds - om door te zeggen dat de oorlog triumfantelyk geeindigd was (NB. er zou 'n kraton zyn ‘ingenomen’ en 'n Ryk ‘veroverd’!) is mislukt...


(Zonderling alweer dat nooit 'n berekenende Hollander op 't idee kwam te vragen hoe groot de oorlogsschatting was die wy, overwinnaars, den overwonnenen hebben opgelegd? Inplaats daarvan hield men zich alsof't natuurlyk was dat wy de kosten droegen van 'n nieuwe midsjied [20.] midsjied: (mesdjid) moskee (mal.)! Ieder weet toch - óók uit de Groot's ‘De Jure pac. ac belli [21.] De Jure pacis ac belli: Over het recht van vrede en oorlog (lat.)’ dat de geslagen party de kosten van 't spul betaalt!)

... de proef om de natie in den waan te brengen dat de oorlog uit was, is alzoo mislukt. Dagelyks blykt er dat we niets veroverd niets overwonnen hebben! Dat ons gezag niet verder strekt dan de draagkracht onzer stukken, en niet eens altyd zóó ver!

Het misdadige en domme van de oorlogsverklaring heeft men niet willen aanroeren. Soit! Maar hoe komt het dat men zelfs ongevoelig is voor de daardoor berokkende schade in geld en prestige? (Van doodgeschoten of kapotgehakte menschen spreek ik niet. Dat telt slechts meê voor zoover elk indisch soldaat geldswaarde heeft. Harderwyk [22.] Harderwijk: te Harderwijk was gevestigd het koloniaal werfdepot, waar men voor het Indisch leger een opleiding kon volgen. is duur!) Ik vraag of 't natuurlyk is dat men niet klaagt over de nadeelige geldelyke gevolgen? Dat men niet naar 'n zondebok zoekt? Deze neiging is toch anders nogal algemeen, en wordt zeer dikwyls botgevierd by minder gerechtvaardigde aanleiding! Hoe dat komt? Wel, de vrindjes houden elkaar de hand boven 't hoofd. Ze helpen elkaar als dieven op de kermis. Het métier van ‘Staatsman’ (godbetert!) brengt dat mee. Ik verzeker U dat de eenling die 't wagen zou hiervan aftewyken, geschuwd worden zou als... 'n vuile kerel! Ziedaar tevens de oorzaak waarom ik word doodgezwegen. Hebt ge onlangs 't verslag gelezen van Van Kesterens voordracht? Drong zich niet telkens by U op, dat de meesten zyner klachten precies overeenkwamen met wat ik sedert jaren zeide? Wat my betreft ik moest telkens mompelen: ‘precies, juist!’ Maar... ik word niet genoemd. Ik beweer niet dat V. Kesteren dit naliet ten-gevolge van 'n rechtstreeksche afspraak - ik weet NB niet beter of ik ben met hem bevriend! - maar zeker was hy onder den invloed van 't algemeene streven om my terzy te schuiven. Zulke dingen liggen in de lucht, gelyk... andere [23.] andere: oorspr. stond er alle. besmetting! De toestand is inderdaad verrot! Toen ik dit jaren geleden schreef, was 't geen scheldwoord maar kwalificatie.

Gesteld nu dat V. Kesteren - evenals honderden! - my meer of min willekeurig ignoreert, vanwaar dat zoo'n courant - ik las 't verslag in den N. Rotterdammer - by 't zeer toejuichend verslag, verzuimde te zeggen dat de rapporten van V. Kesteren precies overeenstemden met myn beweringen? Is 't mogelyk dat men daaraan niet dacht? Daartoe heeft myn geschryf te veel opgang gemaakt. 't Kan niet anders zyn dan opzettelyk.

En dáárom beweer ik dat ook Uw werk geen doel zal treffen. Hoe dikwyls heb ik sedert ik Lebak verliet - nu 26 jaren geleden! - na iets geschreven te hebben, gedacht: ‘dàt zal nu eens eindelyk geloofd worden!’ ‘Geloofd?’ Wel, men kwam niet eens tot onderzoek! Geloofme, beste kerel, men wil niet weten wat waar is. Betoog en bewys al wat ge wilt, zoolang uw slotsommen niet in den kraam te pas komen, zal men er geen notitie van nemen. En - als uw stukken opgang maken, zal men U doodlasteren.

Ik zag dat ge met die N. Rott Courant in polemiek waart getreden. Maar weet ge dan niet dat die krant het orgaan is van Fr. v.d. Putte? Ik laat nu dáár of uw sarkastisch voorstel - nu ja, als 't sarkastisch was, hebt gy zelf er niets van verwacht. Een korrespondent van den N. Rotterdammer zou dat baantje slechts kunnen vervullen op voorwaarde van bescherming der V.D. Puttesche belangen. En die schryven nu eenmaal voor, dat er in Atjeh vrede heerscht. Of die fiktie in-stryd is met de waarheid, komt er niet op aan. Wie niet liegen kan, draaien, slenteren, lasteren als't noodig is, behoeft zich niet te laten aanwerven onder ' t krantenschryversgild, vooral niet by die krant! Neen, nu zeg ik te veel. De meeste anderen zyn geen haar beter. Plomp en kort gezegd: het is 'n schelmentroep!


(Zie ook eens die polemiek met Kley [24.] Kley: Th. Kley, kapitein-kwartiermeester bij het Nederlandsch-Indisch leger reageerde op 17 november 1882 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant met ‘Een protest’ op de volgens hem beledigend-insinuerende toon van de redactie t.o.v. het officierskorps te Atjeh.. En hoe zy zich met 'n franschen slag van hem afhelpen. Hun taktiek brengt mee U nu nog beleefd te behandelen. Zoodra ge hun in 't nauw brengt, geven ze u ook den bons. Let eens op! De quasi beleefde vorm van hun antwoord aan U is 'n blyk van gering schatting. Ze vinden U nog niet gevaarlyk. Zoodra uw stukken weerklank vinden, zal dat veranderen.-

M'n overtuiging dat er tegen de vervloekte schelmenbende die de macht in handen heeft, niets te doen is, werd dezer dagen weer versterkt door de Blitoeng [25.] Blitoeng: Billitonkwestie, zie bij 25 november 1882. kwestie. Zonder eenigen schyn van opheldering of verantwoording, heeft zich De Brauw [26.] De Brauw: Jhr. W.M. de Brauw (1838-1898), in 1881 benoemd tot minister van koloniën, in 1883 eervol ontslagen ten gevolge van het Billiton-kontraktschandaal. van die zaak kunnen afmaken. Noch Keuchenius [27.] Keuchenius: L.W.C. Keuchenius (1822-1893), van 1866 tot 1867 en van 1879 tot 1888 lid der Tweede Kamer voor de A.R.P., nadien minister van koloniën. noch Van Houten [28.] Van Houten: S. van Houten (1837-1930), nederlands staatsman en juridisch/staatkundig publicist, in 1882 lid der Tweede Kamer, van vooruitstrevende signatuur. hadden mogen berusten in de praatjes die hy verkocht. Ze hadden te veel gezegd om niet verder te gaan. Maar... ze gingen niet verder, en de indische Begrooting is er door! Die de Brauw ('n onbeduidend beginnertje die niets gepresteerd heeft!) zit voor 'n tydje vast op't kussen. Natuurlyk is hem de portefeuille aangeboden op conditie dat-i zou voortgaan in de Atjeh ‘politiek’ (!) Franssen v. d P. buiten spel te houden, en Prinses Hendrik te helpen aan haar tin-millioenen. Ziedaar op 't oogenblik de twee desiderata der haagsche cliques in den Minister van Kolonien! Dit was ook de prys voor de benoeming van S Jacob. Voor zyn vertrek uit Nederland lazen wy in de couranten dat de nieuwbene GG by prinses Hendrik 't middagmaal had gebruikt, en ik wist toen - wat me 'n oogenblik vroeger duister was - waarom die man G.G. worden moest! Zyn antecedenten leidden niet tot die keus, geen andere antecedenten althans dan die ook F.v.d.P. kon doen gelden: 't suiker parvenueschap. Het ‘in Indie geweest zyn’ van S Jacob - nu ja, we weten wat dat beteekent! Hy was Rochussen's neef & adjudant. In die hoedanigheid arrangeerde hy de plaatsen by 'n diner. Vervolgens kreeg hy van oom... 'n suikerkontrakt, natuurlyk! Een aanwyzing op de werkkracht van zooveel honderd huisgezinnen-

Dat alles is diefje met diefjesmaat! Tot pleiten voor deze uitspraak voel ik geen lust. Wel zou ik met pleizier er voor vechten! Een tegen drie, tegen tien! Met genoegen! Maar dáárvan houden ze met.

En... ook ik anders niet! Ik houd van redeneerend overtuigen, o ja! Maar wetende dat ik te doen heb met schelmen, met 'n in 't merg verrotten boêl - merci!-

In weerwil van m'n vruchteloos getob had ik 'n jaar geleden nog altyd hoop. Niet dat ik toen nog naïef genoeg was om te meenen dat dieven zich zouden storen aan redeneering, o neen! Maar - och, hoe dom! - ik dacht altyd dat ik heel eindelyk zou kunnen staat maken op: vrienden, geestverwanten, en wachtte een geschikt oogenblik af, om zeer beredeneerd en systematisch een aanval te wagen! Van alle kanten betuigde men, verzekerde men, beloofde men...

Niet spoedig vertrouwde ik. Dit zou onvoorzichtig geweest zyn. Hoe dikwyls kreeg ik by uiting van mismoedigheid ten antwoord: ‘je weet niet hoeveel trouwe vrienden je hebd’ ‘Je doet onrecht daarop niet te vertrouwen!’ ‘Duizenden staan je ter zyde!’ Enz. Enz. Enz.

Als 't kon geoorloofd zyn de brieven te publiceeren die ik sedert jaren ontving, zou men inzien dat ik wel wat recht had, my sterk te wanen. Toch overylde ik me niet. Een échec - dit voelde ik - zou definitief doodelyk zyn. Ik wachtte lang, werkte weinig omdat m'n kracht in zwygen en wachten begon te bestaan. Ge weet hoe gevaarlyk het is, z'n klachten 'n stempel van seuren optedrukken, of te riskeeren dat anderen dit doen. Heel eindelyk, toen de hernieuwde klachten uit Lebak overwaaiden, zoo dat anderen wel moesten denken aan den aanvang van m'n stryd - ja zie, toen kwam Perelaer's stuk. Ik antwoordde terstond: ‘Dáárop wachtte ik sedert jaren!’

Zóó was het. Eindelyk, heel eindelyk zou er blyken dat er iets degelyks was in de tallooze betuigingen van geestverwantschap en sympathie. De wapens die 'n S Jacob en 'n Franssen van de Putte werden geleverd door hun suiker geknoei - ken je die baantjes? Bah! - my zouden ze worden in de hand gedrukt door tallooze vrienden. De zaak van 't recht zou zegevieren, en ik zou worden in-staat gesteld te doen wat ik schreef op 't slot van m'n Pruisen en Nederland [29.] Pruisen en Nederland: zie V.W. IV, blz. 85 e.v.! Dat meende ik, en men had my recht gegeven tot die meening! In plaats dáárvan echter - nu, ge weet het! Een ware Coup de Jarnac! Het Kamerlid dat aan Perelaer schreef: ‘een poging tot herstel van Havelaar zou in de Volks vertegenwoordiging met gelach ontvangen worden!’ blykt gelyk te hebben gehad. Na den nekslag die my is toegebracht, zal ik me niet aan de vroolykheid van die heeren blootstellen. Wie zóó weinig beteekent als met my blykens den afloop van dat ‘Huldeblyk’ 't geval is, kan te weinig kracht inleggen om vrees inteboezemen. En vrees is 't eenige dat hier van effekt wezen zou. M'n program was gereed, helaas!

Hoe de zoogene Hoofdkommissie er in heeft kunnen berusten die zaak zóó te laten afloopen - nu ja, we weten dat Kommissien geen geweten hebben. Die Heeren hebben me erger dan vermoord. Ze wisten - want ik had gewaarschuwd dat het succes schitterend wezen moest om niet zéér nadeelig te zyn. Voor my hing daarvan alles af. Er zou blyken of ik m'n gehele leven te-vergeefs had gewerkt, en niet voor my kwam er dat op aan, maar voor de zaak die ik voorsta. Ik meende te mogen hopen op de ‘vrienden’ die zich met de leiding der zaak belastten - of daarmee belast waren? Men verwaardigde zich niet, my op de hoogte te houden, en verwonderde zich dat ik naar een en ander informeerde! - nu, ik meende dat die ‘vrienden’ althans éénig besef hadden van 't gewicht der zaak. In-stede daarvan schynen zy gemeend te hebben dat zy te fungeeren hadden als armverzorgers die 'n straatlooper te alimenteeren krygen.

Ik kan U niet zeggen hoe ik door die ‘vrienden’ mishandeld ben. Vindt ge't vreemd dat ik alle hoop opgeef? Moet ik niet in zekeren zin achting gaan koesteren voor de clique die ik bestryd? De leden dáárvan steunen elkaar in de hoofdzaak ook by verschil van meening in 't accessoire [30.] 't accessoire: het bijkomstige (fr.). Schaepman [31.] Schaepman: H.J.A.M. Schaepman (1844-1903), nederlands katholiek dichter en staatsman. Sedert 1880 lid der Tweede Kamer. en Van Houten, Keuchenius & Casenbroot [32.] Casembroot: F. de Casembroot (1817-1895), nederlands zeeofficier en sedert 1866 lid der Tweede Kamer., Wintgens [33.] Wintgens: W. Wintgens (1818-1895), nederlands volksvertegenwoordiger, lid Tweede Kamer sedert 1849 tot voorjaar 1885 en minister (1868). en de schreeuwerigste ‘liberaal’ kunnen beter op elkaar rekenen dan ik op m'n ‘vrienden!’ Wat moet zoo'n suiker man, zoo'n gepensioneerde G.G. en de rest, met minachting neerzien op iemand die na zóóveel ophefs sedert meer dan 20 jaren, ten-slotte slechts zoo'n armzalig troepje geestverwanten op de been brengt! Er is in cyfers geconstateerd dat m'n invloed = nul is. De machtige bent dien ik te bestryden heb zou wel heel dom moeten zyn als ze zich aan my stoorden. Vóór dat ‘Huldeblyk’ konden sommigen nog meenen dat ik iets beteekende. Daarnà kon die vrees achterwege blyven.

Ik weet hoe dapper gy u geweerd hebt. Reden te meer om te klagen over den uitslag. Bovendien, gy droegt niet als die zoogene ‘Hoofdkommissie’ kennis van den algemeenen loop der zaak, en kondet dus niet gissen hoe jammerlyk de zaak mislukte. Dat wist die Commissie wèl, 't geen niet belette dat zy er in berustte, en zelfs my, gedeeltelyk door zwygen, gedeeltelyk zelfs door valsche berichten de gelegenheid afsneed in-tyds de zaak te herstellen of (als dit onmogelyk was) daaraan 'n eind te maken vóór de noodlottige uitslag publiek werd. Ik ben in 'n val geloopen. M'n toon is gebroken. Zwak tegenover de macht die ik te bestryden had, was ik altyd, maar ik hield me goed en taai. Dat kan nu niet meer. De Van Twisten & V. d. Putte's weten nu wat ik waard ben. Geen knecht van dat volk zou my ontzien.

Ik kom nu terug op 't begin van m'n brief, d.i. op zeker element van treurigheid in den indruk dien uw brief op my maakte. Inderdaad, beste kerel, waarom schryft ge my zoo? Uw brief is hartelyk, vereerend. Ik zei reeds: als 'n vreemde hem las zou hy meenen dat ik 'n heele kerel was, iemand op wiens oordeel werd prys gesteld door 'n achtenswaardig man. Iemand ook die zekeren invloed kon uitoefenen. En... zulke brieven ontving ik zeer dikwyls. Vóór dat Huldeblyk gaven ze my moed. Daarnà zyn ze my pynlyk. Al ligt het niet in de bedoeling der schryvers, my maken ze den indruk van bespotting.

Ik houd niet van aan den weg timmeren en nog altyd - even als voor ik den Havelaar schreef - schuw ik 't voetlicht. Toch heb ik er aan gedacht 'n annonce in de Couranten te zetten waarby ik verzocht verschoond te blyven van... hoe moet ik 't noemen? Van... geestverwantschappelyke brieven? Zeer dikwyls antwoord ik niet! Als ge hier waart, zou ik U tonen dat ik de waarheid zeg. Ik word er misselyk van! Toch kan ieder op zichzelf 't niet helpen. Maar wie dan? Een feit is 't dat er niet de minste harmonie is tusschen de betuigingen die tot me komen en de uitslag der pogingen om zooveel sympathie 'n vorm te geven die my in-staat stellen zou m 'n levensdoel te bereiken. Ik herhaal dat ik (in zekeren zin) achting voel voor de schelmen die ik wou aantasten. Zy worden niet alleen gelaten door hun geestverwanten! Zy kunnen op elkaar rekenen! Er is iets... opmerkelyks in - haast had ik gezegd: iets aandoenlyks! - hoe de haagsche tindieven van heden party trekken voor de oorspronkelyke dieven van Blitoeng!


(De N. Rott. heeft - zoover ik nu gelezen heb nog geen consigne. Ik kan lezen, en bewonder de smousige [34.] smousig: bedriegelijk. slimheid waarmee Fr. v.d. Putte uitstelt [35.] uitstelt: oorspr. stond er z'n. positie in die zaak te nemen. Z'n krant kan nog even goed over 'n maand of drie vier, artikelen schryven over de ‘Schandelyke wys waarop 't eigendom der natie wordt weggegeven’ aan 'n troepje stroo mannen van Prins Hendrik of: ‘over de ondankbaarheid der natie die de vaderlandslievende pogingen van dien edelen Vorst om de industrie te bevorderen, niet weet te waardeeren.’ Zeker is men met hem aan 't loven & bieden. Uit den toon van 't kamerverslag (interpell. Keuchenius & V Houten) zie ik duidelyk dat hy 'n slag om den arm houdt. Er zyn frazen in van ‘verontwaardiging’ die even goed dienst kunnen doen vóór als tegen de nieuwe millioenen juffrouw. Ook V Rees laat zich niet uit. De zoogene beantwoording der interpellaties door De Brauw is niets anders dan de gewone manier om de zaak in de lengte te trekken en komt eigenlyk neer op: ‘geeft my wat tyd m'nheeren om die historie te bekonkelen.’ Van Houten & Keuchenius weten dit even goed als ik. Waarom namen zy er genoegen mee?

Geen van die twee krygt 'n cent van de gestolen tin. Waarom dan berust? Wel, in de oogen van de meesten hebben zy zich dapper geweerd. Verder gaande - en dàt was hun plicht geweest - maken zy zich in den Haag onmogelyk. Hebt ge opgemerkt hoe van alle zyden angstvallig vermeden is den naam van Prins Hendrik te noemen? Toch zal wel ieder weten dat het oorspronkelyk contract 'n geschenk aan hèm was, zoo als nu de inpudente verlenging aan z'n weduw. Ten háren behoeve zyn 'S Jacob & De Brauw benoemd. Nu de zaak klaar was kon ze Soestdyk verkoopen en 't land verlaten. Hoe pieus [36.] pieus: hier (iron.) fijngevoelig (naar het fr.), niet waar, hier zoo lang te vertoeven!-

En de Direkteur van de Gevangenis te Middelburg wordt infaam gecondemneerd [37.] gecondemneerd: veroordeeld (naar het fr.) over 't onwettig in rekening brengen van 'n paar sponsen! Ik heb voor dien Jansen niet de minste sympathie, maar dat proces is schandelyk. Men heeft den man ‘gezocht’. Waar is 't rechtsbesef ten aanzien der velen die aansprakelyk zyn voor den schandelyken toestand der gasthuizen te Amsterdam? Ik kende dien toestand sedert jaren, en weet dat het in zeer veel gestichten nog erger toegaat. De meeste zooge liefdadige inrichtingen zyn roofspelonken. En toch is dit niet het allerergste van de nummers op m'n program. Ik heb iets te openbaren dat in akeligheid de zotste sensatieromans te-boven gaat, iets zóó krimineels dat er geen voorbeeld van is noch in de algemeene wereld geschiedenis noch in de jaarboeken der rechts pleging. De natie is blind. Maar om die zaak aante pakken had ik macht noodig, of voor 't minst moest ik me vry kunnen bewegen met de zekerheid den stryd te kunnen voortzetten. - Dit kan ik na den armzaligen afloop van dat ‘Huldeblyk’ niet! Och, ik sprak van ‘program’. Dit woord behoort tot het verledene, tot den tyd toen ik nog hoopte.-

Om exact te zyn, hier de opmerking dat ik overal waar ik iets zeide van die zoogenaamde Hoofdkommissie, misschien daarby had moeten voegen:


‘voorzoover ik door den heer Versluys daarvan iets te weten kreeg’

of:


‘voor zoover de heer Versluys van die (my gedeeltelyk onbekende!) heeren de erkende woordvoerder of gemachtigde was.’

Eigenlyk gezegd weet ik maar ten-deele met wie ik te doen had, d.i. wie zich beschikking aanmatigden over zaken die voor my van 't hoogste belang waren. Van hoofd persoon maakten die heeren my tot 'n pupil of geadministreerde. Die aanmatiging was des te onverantwoordelyker daar er gebleken is dat ze - juist op 't gebied der praktyk waarop ze voorgaven zich te bewegen - blyk gaven van verregaande onbekwaamheid. De staalges daarvan loopen in 't koddige. Maar t is niet koddig dat ze my voor goed hebben vernietigd! Van wien of wie ze beweeren dáártoe mandaat ontvangen te hebben, weet ik niet. Zeker is 't dat niemand tot het geven van zóó'n mandaat bevoegd was!-

Beste vanden Bosch! m'n brief is slordig, incoherent, niet overtuigend. Ik weet dit alles wel. Maar, ik zeide U immers dat m'n toon gebroken is! Moet ik aan de vele anderen die zich - nagenoeg als gy - nog altyd tot my wenden ook zulke jeremiades schryven? Ik denk weer aan zoo'n annonce in de Courant. Iets als 'n verzoek my als dood te beschouwen. Maar men zal 't houden voor 'n boutade voor 'n scherpte, voor 'n... ui [38.] ui: (hier) grap., godbetert! En wat zullen de schelmen juichen! Nu, dat doen ze toch!

Het houden van voordrachten is me ook afgesneden. Hoe zwaar en schraal beloond die zaak ook was, met vreeselyke inspanning kòn ik 't doen, al viel ik dan ook na afloop uitgeput neer. En 't was altyd 'n ressource [39.] ressource: hulpbron (fr.), hoe hollandsch ellendig dan ook.


(Dickens, de vertellinkjesmaker ontving voor 't voorlezen van 'npaar hoofdstukken uit 'n lang gedrukten roman 80 à 100 maal meer dan ik voor m'n improvisaties! Ik had m'n aamborstigheid te overwinnen, reisde in storm, sneeuwjachten en kou, heb menigmaal drie uren staan spreken met natte voeten, hoestte alle nachten, had soms moeite my overeind te houden. Welnu, op zeer veel plaatsen kreeg ik ter-nauwernood de reiskosten vergoed. Om 't finantieel uittehouden moest ik zoo dikwyls mogelyk optreden in den kortsten tyd. Eens 11 maal in 13 dagen! En die logementen op sommige plaatsen. En al de natte lakens die ik met m'n pover en schraal lichaam heb moe-ten drogen! En wat kreeg ik voor dat alles? De toejuiching die my ten deel viel is nu gebleken ydel geweest te zyn, maar de scheldwoorden die me naar het hoofd werden geworpen waren wèl gemeend.)

Hoe dit zy, ryk of schraal beloond, ik ben voortaan verstoken van dat hulpmiddel. Meer dan ooit ben ik nu op m'n byna 63e jaar genoodzaakt sprookjes te vertellen die ‘mooi’ moeten gevonden worden. Sedert maanden stryd ik ook in dat opzicht, tegen m'n onmacht! Al m'n indrukken lossen zich op in één vloek! Dáárvoor kan 'n uitgever geen honorarium betalen. M'n vergeefsche pogingen om wat voorttebrengen martelen my vreeselyk. En 't moet! Maar wat zal nu 't gevolg zyn? Dat ik, my vermannende om tòch te leveren - 'n ware schandelyke onanie van 't gemoed! - zéér spoedig niet meer zal voldoen aan de eischen van mooijigheidjes, en dat ik ook alzoo op dàt gebied geen geldswaardige koopmanschap zal kunnen voortbrengen.

De eenige voldoening die my dat ‘Huldeblyk’ geleverd heeft, werd me verschaft door geloovers. In eenige goddienende kranten of tydschriften werd ik vereerd met de verzekering dat ik God onttroond en de jeugd bedorven had. (als Sokrates alzoo.) Nu die eer was te groot. Ik mag 't kompliment niet aannemen. Maar tegenover de lauwheid myner ‘vrienden’ doet me die erkentenis van tegenstanders nogal pleizier. We weten nu meteen wat myn partygenooten voor hun ongeloof over hebben. Leven de orthodoxen, de Jezuiten, de pius penningers [40.] pius penning: ereteken van de in 1847 door Pius IX gestichte ridderorde ter beloning van ‘mannelijke deugd en verdienste’., de 3 à 400 industrieelen die onder zich den buit verdeelen die ze à tour de rôle [41.] à tour du rôle: elk op hun beurt (fr.) uit het Volk weten te halen! 't Klinkt haast al te paradox, maar 't schynt tòch waar, dat goede trouw en toewyding aan begrippen slechts te vinden is by schelmen en idioten. 't Is om jaloers op dat volkje te worden!-

Mochten uw bezigheden toelaten de beschouwingen over Bantam door te zetten, tracht dan te bewerken dat de Regeering 't rapport van Dr Arntzenius overlegge. Zeker zal 't u niet gelukken, maar constateer dan dàt het u niet gelukt is. Misschien vindt ge een Kamerlid die 't vraagt, maar dat ge er een zoudt vinden die zich niet neerlegt by 't weigeren (ingekleed als uitstel, als: verzoek om te wachten op antwoord uit Indie) zie, dit betwyfel ik. Dat rapport zal eerst worden overgelegd als 't oud genoeg is om te worden uitgemaakt voor verouderd.

Hebt ge opgemerkt op den speech-avend van Van Kesteren, hoe Bosscher [42.] Bosscher: niet achterhaald. als 'n nieuwigheid verkondigde dat ambtenaren in Indie wel eens niet de waarheid zeiden, maar: wat der Regeering aangenaam was? O zeker! Me dunkt dat dit nà den Havelaar geen nieuws behoorde te zyn! Maar hoe komt het dat dit systeem van bederf in-stand wordt gehouden? Ik heb recht tot de bewering dat de natie bedrogen worden wíl. Immers ze heeft geen party getrokken voor my die zich tegen dat bedrog verzette.-

Bedrog! En de militaire rapporten dan? Men kan niet lezen! Meen niet dat ik party trek voor 't civiel geknoei van de regeering. (die Pruys v.d. Hoeven [43.] Pruys v.d. Hoeven: Abraham Pruys van der Hoeven (1829-1907), van 1881 tot 1883 gouverneur van Atjeh. volgt slechts t consigne, en zoolang hy traktement van de Regeering aanneemt, is dit misschien 'n soort van plicht.) De militaire rapporten zyn minstens even valsch als de staat- en staathuishoudkundige. En de bêtise van t volk dat ze slikt is dáárin te grooter naarmate de leugens makkelyker te vatten zyn! Hevige vuren die niemand raken. ‘Loopgraven’ van de Atjehers waaruit ze verdreven zyn door er 'n slokkan (zegge: een slootje, 'n greppel!) in te leiden!

‘Belegerd’ te worden... onder genot van [44.] onder genot van: oorspr. stond er met. vrye communicatie met de buiten wereld. (Van der Geugten [45.] Van der Geugten: niet achterhaald. zond briefjes en boodschappen naar den Kraton!) Telkens vinden wy: hevige geweervuren, hardnekkigen tegenstand, zonder dat het aantal dooden en gekwetsten van die hevigheid en hardnekkigheid getuigenis geeft. Op wien, op wàt mikken toch altyd die vyanden als er ten slotte blykt dat ze maar zelden iemand raken?


(Toch is de kryg bloedig, maar in heel ànderen zin. Een overvallen patrouille of konvooi wordt beestachtig vermoord. Daarin ligt geen heldenmoed maar 'n zeer betreurenswaardig ongeluk. De lafhartigste kerel kan overvallen en vermoord worden en wie zou daarmee geen medelyden hebben. Myn ongeloof in zake militaire heldhaftighedens betreft de rapporten van acties. Die zyn in den regel bespottelyk. Dit wist Napoleon I ook wel. Hebt ge de memoires gelezen van Made de Remusat? Hy wist wat de meesten zyner maarschalken waard waren, en hemelde hen op omdat het in z'n kraam te-pas kwam zooveel helden tot z'n dispositie [46.] tot z'n dispositie: oorspr. stond er om zich heen. te hebben, of luî die hy er voor deed doorgaan. Soms rapporteerde hy naar Parys dingen waarvan de betrokkenen zelf 't eerst kennis kregen uit den Moniteur [47.] Moniteur: Moniteur universel(le), officiële regeringskrant in Frankrijk, opgericht in 1789 en voortgezet tot 1869.. Ge weet dat die ooghistorie van V.D. Heyden heel anders in elkaar zit dan de chauvinistiche legende luidde? Hy heeft niet met uitgeschoten oog den aanval gekommandeerd, maar is als invalide door de zorg van den overste Meyer op'n paard gezet om hem naar de infirmerie en in veiligheid te brengen. Hierin steekt voor V.D.H. niets onteerends. Ik gis dat hy inderdaad 'n flinke kerel is. Des te jammerder dan dat men hem tot 'n buitengewonen held wil omknoeien op al napoleontische manier. En de Koning doet ook mee. Niet om V.D.H. in de hoogte te steken, maar omdat die ophemeling de veiligste manier is om de zwartrokken aan ministertafels en in de Kamers soufflettes [48.] soufflette: (soufflet) oorvijg (fr.) te geven. Komiek dat V.D.H. daardoor in de positie komt van den ‘brasseur de Preston [49.] brasseur de Preston: komische opera van Adolphe Adam (1838), over verwisseling van identiteit in het leger, waarbij de dappere voor de laffe wordt aangezien en andersom.’ 'n dappere tegen wil en dank!)-

En nog iets over Atjeh. Er bestaat in die kwestie over militair & civiel een argument dat niemand noemen mag. (alweer gekonkel!) Niemand is zoo dwaas - ook vooral de N. Rotterd. niet! - om te meenen dat 'n civiele gouverneur op dit oogenblik met policie NB den boel terecht brengen kan?


(Welken boel? 't onbeduidend emplacement van den Kraton? In 't land zelf bezitten wy geen duimbreed gronds buiten den kleine bentinkjes [50.] bentinkjes: benteng of benting: verdedigingswerk van inlanders. waarin garnizoen ligt. Nu dan, 't handhaven van dat weinige! En tot dat handhaven is uitbreiding noodig, iets dat naar politisch gezag zweemt, zegge: eerbiediging zonder rechtstreeks dadelyk geweld.)

Vechten, militair vechten = oorlog is noodig! En dit kan niet.

De oorzaak heb ik aangestipt in Noot 93 der laatste uitgaaf van Havelaar. ‘Aangestipt’ niet genoemd. En om 'n zonderlinge reden - die ik U later hoop opte helderen - noem ik die nòg niet. Genoeg nu dat in al dat gekibbel over Milr of Civl bestuur, over oorlogs- of vredestoestand de ware oorzaak der moeielykheid niet genoemd wordt. Al wat voor de invoering van milr bestuur, van oorlogstoestand is aangevoerd, beaam ik. (och, dit doet ieder. Men moet gek zyn om anders te oordeelen) Maar toch zou ik, minister of G.G. zynde, waarschynlyk - neen, ik zou de oorzaak noemen die my belette den schynbaar zoo natuurlyken weg te volgen. Dit mocht Goltstein [51.] Goltstein: Willem baron van Goltstein (1831-1901), nederlands staatsman, tweemaal minister van koloniën, 1874-1876 en 1879-1882. niet, en dit mag de Brauw niet om de maçonnieke verhouding tot hun voorgangers. (maçonniek in den zin van geheim verbond.) De ontsluiering der bestaande moeielyk-heid zou 'n àl te fel licht werpen op de onbesuisdheid waarmee de oorlog verklaard werd. De afgebroken letters [52.] Vgl. V.W. I, blz. 342. In 1875 voegde Multatuli deze noot (destijds no. 85) aan de Havelaar-uitgave toe. Hij behandelt daarin de toestand in Noord-Sumatra en schrijft één zin op door alleen de beginletters der woorden te geven: O.d.e.t.u.o.s. etc. In een brief van 18 juli 1884 verklaart Multatuli een klein deel van dit geheimschrift: ‘zullen twisten met de kooplieden van Singapore ten gevolge hebben die zich (....) die naar Java zullen overslaan.’ De rest is Multatuli vergeten. waarmee ik dit voorspelde stonden reeds in den vóórlaatsten druk, dus lang voor de thans gerezen moeielykheden. In die letters voorspel ik ze. Later meer daarvan. Ik heb er weinig aan, blyken te geven iets meer van de zaken te weten dan de Kamerleden & t Krantenlezend Volk. Dat zou ànders geworden zyn als dat ‘Huldeblyk’ m'n stem niet voor goed had gesmoord.-

Ik zend U hierby de laatste uitgaaf van m'n nog-eens ‘Vryen Arbeid’. Let eens, svp. op de passage in 't Naschrift [53.] Vgl. V.W. V. blz. 465. Multatuli toont hier aan dat het telegram van 15 februari 1873 dat de regering aan een casus belli hielp vijf maanden kwam na zijn Brief aan den Koning van september 1872, waarin voor oorlog tegen Atjeh werd gewaarschuwd. over den datum der eerste rapporten die (volgens den minister) tot den oorlog aanleiding gaven. Is ze duidelyk of niet?

De voorlaatste alinea van dat Naschrift is jammerlyk gelogenstraft. Doch basta nu! Mn eigen bitterheid verveelt me. Als ik niet door nood gedwongen was, roerde ik geen pen meer aan. Als me weer iemand toespreekt over iets dat de publieke zaak aangaat - neen, ik weet niet wat te doen! Tot zoo'n annonce in de courant zal ik wel moeten overgaan. Maar 't stuit me omdat het den schyn heeft van vertoonerigheid. Toch is het de zuivere waarheid dat ik tot niets meer te gebruiken ben. Ik ben zoo vry het jammer te vinden.-

Adieu, beste kerel. Ik weet wel dat gy 't niet helpen kunt. Ik was er op gesteld, na uwen zoo hartelyken brief u te overtuigen van de gegrondheid myner klacht over onmacht. Ik had korter kunnen zyn en my bepalen tot de vraag: hoe komt het dat er nooit is acht geslagen op m'n voorspelling van dien Atjehschen oorlog? Wat zou zoo'n onweersprekelyk blyk van bedrog den minister kwalyk genomen zyn in elk ander land! En ook in Holland misschien als men my maar niet zoo - daar begin ik weer.

Hartelyk gegroet

van tav

DouwesDekker