Multatuli.online

16 mei 1882

Artikel inzake het huldeblijk in De Locomotief, no. 114. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Vervolg. Fragmenten.

Zie voor het begin bij 15 mei.

De strijd over Multatuli in Nederland.
(Slot.)

Het verwijt van onbeleefdheid, van gebrek aan goede vormen in de samenleving, dat thans gedaan is, hoorden wij in Nederland meermalen van personen, die Multatuli hadden uitgenoodigd om in een of ander plaatsje eens 'n lezing te komen houden.

Dat bracht ons altijd de bekende voorstelling van Vondel in de Amsterdamsche burgemeesterskamer voor den geest. Dáár staat het Nederlandsch dichterlijk genie van zijn tijd, blootshoofd en in eerbiedige houding tegenover de opgeblazen, burgerlijke zelfgenoegzaamheid van Amstels vroede mannen met hun breedgerande hoeden op het hoofd. (....)

En zie, de Nederlandsche natie staat nu, twee en een halve eeuw later, wederom tegenover een dichterlijk en wijsgeerig genie, dat op zijn ouden dag niet rijk is. (....)

Maar het schijnt wel dat de geschiedenis niet geschreven is voor hen, die daaruit geen lessen willen putten; van hen kan men zeggen: zij hebben niets vergeten en niets geleerd. (....)

Beschuldigingen als die van oppervlakkigheid zijn moeilijk te wederleggen, zonder dat men iets tot maatstaf bezit voor de diepzinnigheid der beschuldigers. Deze, nu, blijkt nergens uit. De gansche quasi diepzinnigheid der beschuldigers schijnt voort te komen uit het ééne ongelukkige gebrek, dat - helaas! - nog zoo algemeen heerschende is: men kan niet lezen en blijft hangen aan kleinigheden, terwijl men hoofdzaken voorbijziet. Dat is een ondervinding, welke ieder, die als publicist optreedt en vrij zijn meening durft uiten in meerdere of mindere mate moet hebben opgedaan. Wij zouden gaarne eens een zakelijke discussie voeren over de beweerde ‘oppervlakkigheid’ van Multatuli, maar onder behoorlijke verwijzing naar de pagina's zijner werken en de num-mers zijner ideeën, welke op een bepaald onderwerp betrekking hebben.

Het ‘wangedrag’ van Multatuli. Wie heeft er niet van gehoord? De beste getuige schijnt te wezen de heer J. Versluys, die in het Amsterdamsch Handelsbl. opkomt tegen den middeleeuwschen strijd, in dat blad tegen Multatuli gevoerd. Hij schrijft o.a.

‘U schijnt te meenen, dat Multatuli te “Wiesbaden” een onbezorgd leven leidde, terwijl zijn vrouw en kinderen gebrek leden. De waarheid is, dat hij zelf toen veel armoede heeft geleden en het weinige wat hij toen verdiende van Amsterdam uit rechtstreeks naar zijn vrouw en kinderen in Italië liet zenden; daarbij werd zelfs gevoegd wat hij vooruit betaald kreeg op later te leveren arbeid.

Om de waarheid te zeggen, komt het mij voor, dat deze en al dergelijke zaken zeer weinig geschikte onderwerpen zijn voor een openlijke bespreking. Maar Multatuli is nu vogelvrij verklaard door u en daarom kan het zijn nut hebben, op te komen tegen onjuiste voorstellingen. Hebzuchtig is M. nooit geweest en zal hij ook wel nooit worden. Het is wel bevreemdend, dat u zelfs dit niet heeft kunnen inzien.

Ook omtrent het huwelijksleven van Multatuli wordt door u gesproken op een wijze, die zeker in elk ander geval ook door u zou worden afgekeurd. U zegt wel, dat Multatuli in zijn ideeën op walgingwekkende wijze heeft gesproken over “het slechte voorbeeld, dat hij gegeven heeft.” Dit nu heeft Multatuli niet gedaan, maar u vat soms zijn snerpende ironie voor gewonen ernst op.

Dat hij den omgang van man en vrouw “op onkiesche, onedele” wijze opvat, zooals u meent, mag ik veilig ontkennen. Op edelen toon wordt over die verhouding gesproken in No. 183 der Ideeën. Verder heeft hij te velde getrokken tegen het huwen zonder liefde. Dit is geschied met scherpe soms ruwe woorden, doch men moet daarbij op hoofdzaken letten.

En dan “het slechte voorbeeld” van M. Het komt mij voor, dat er zeer weinigen zijn, die op dit punt een gegrond oordeel kunnen uitspreken. Roomsch Katholieken en rechtzinnige Protestanten laat ik er natuurlijk buiten, zoowel hierboven als hier.

Wat weet nu de Nederlandsche natie van het slechte voorbeeld van Multatuli? In de eerste plaats dat hij gescheiden is geraakt van zijn vrouw. Zoo iets nu is meer gebeurd. Bij zulk een geval is de een terstond gereed om te zeggen: dat is per se de schuld van den man. Een tweede zegt even beslist: neen, als dat gebeurt, is het de schuld der vrouw. Maar velen zijn overtuigd, dat men, om zulk een geval te beoordeelen, zeer goed de personen en de omstandigheden moet kennen en dat een feitelijke ontbinding van 't huwelijk zelfs kan vóorkomen zonder dat dit de schuld is van man of vrouw. Deze overtuiging is ook de mijne.

Nu ben ik wel op de hoogte met de omstandigheden en meen zelfs juiste voorstellingen gevormd te hebben van M. en zijn overleden echtgenoote. Bladzijden zou ik vol kunnen schrijven met bijzonderheden over dit onderwerp. Een eindoordeel in 5 woorden zou ik daarom niet gaarne uitspreken. En al kwam mij dit gemakkelijk voor, ik zou het niet willen doen. Niemand mag dit nu doen. Op één zaak wil ik echter bij voorkeur wijzen. Hoe meer ik van de zaak heb gezien en gehoord, des te duidelijker is het mij geworden, dat de eerste en voornaamste oorzaak van dit drama gezocht moet worden in het zwervende leven vol armoede en ontberingen, vol bittere beleedigingen en grievende teleurstellingen, dat Max Havelaar heeft geleid in de eerste jaren, nadat hij alles wat hij bezat, had in de waagschaal gesteld om recht te bezorgen aan een onderdrukte bevolking.

Had de Regeering of een goed deel der Nederlandsche natie hem anders behandeld, beter gesteund, uw gevoel van kieschheid had zich nu niet behoeven lucht te geven.

Zonder dat Multatuli's eerste huwelijk bij de wet ontbonden was, heeft hij een nieuwen band aangeknoopt, die later wettig is geworden.

De redenen, die bij de ontbinding van het eerste huwelijk het stilzwijgen opleggen, gelden ook hier. Ook hier is elke smaadreden om meer dan één reden erger dan misplaatst, tenzij alweer uit een kerkelijk oogpunt en ook dan nog alleen, zooals u weet, door iemand, die “zonder zonden” is.’

Wat blijkt uit deze schets, die het cachet der waarheid draagt, van Multatuli's wangedrag? Dat het er met de samenleving treurig zou uitzien, als iedereen deed zooals hij heeft gedaan, n.l. scheiden van zijn vrouw en vóór de ontbinding nieuwe banden aanknoopen. Maar daarentegen... doch wij willen liever niet verder gaan. Wie rond zich ziet in de wereld en opmerkt wat alzoo dagelijks voorvalt, vraagt zich onwillekeurig af, of het niet treurig is, onthouding van hulde aan den grootsten Nederlandschen schrijver van onzen tijd te hooren verontschuldigen om zulke redenen.

Nog één soort vijanden van Multatuli hebben wij vergeten. 't Is die, wier stem weerklinkt in het Haagsche Dagblad en die in zooveel woorden zeggen: indien hij zulke fraaie litterarische werken heeft geleverd, welnu hij is er voor betaald door zijn uitgevers; als hij op zijn ouden dag niet rijk is, dan had hij daarvoor maar moeten zorgen toe hij jong was. In een noot op idee 658 lezen wij: (....)

‘Dat ge u niet schaamt, Nederlanders, weet ik nu eenmaal. Maar, eilieve, gij die te arm zijt om voortbrengselen van den geest te betalen, scheldt me niet nog bovendien uit! En vooral spreek niet van Nederlandsche letterkunde, van Nederlandsche kunsten, van Nederlandsche beschaving e.d. Dit klinkt al te gek.’

Dat laatste is bitter en hard; maar is het onwaar? Hoeveel Nederlanders zijn er, wier budget een aanzienlijker post draagt voor litteratuur en kunst dan voor glacé-handschoenen of sterken drank? Een klein volk kan aan een dichter niet de stoffelijke belooning schenken, die een groot volk hem aanbiedt; dat ligt in den aard der zaak. Maar daarom blijft ten minste de eisch: ‘Scheldt mij niet uit!’ gewettigd.

Dat Multatuli niet rijk is geworden door zijn moeilijken en schitterenden arbeid, is in de eerste plaats aan de omstandigheid te wijten, dat hij een Nederlander was en dus in het Nederlandsch schreef.

Of dit echter een reden moet zijn om er niet toe bij te dragen hem een onbezorgden ouden dag te bezorgen, al is men het in verschillende opzichten met hem ‘oneens’?

Voor onze mede-ingezetenen van Nederlandsch-Indië hopen wij het tegendeel! Reeds hebben verscheidenen getoond, dat zij willen medewerken om het beoogde doel te bereiken; maar zeer velen lieten zich nog onbetuigd.

Dàt zij hun bij dezen beleefdelijk herinnerd.