Multatuli.online

1 mei 1882

Brief van P. van der Zee aan D.J. Korteweg. Dubbel foliovel waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.)

Monnickendam, 1 Mei 1882

Hoog Edl. Hoog Geb. Heer!

Toen ik mijn eersten brief insloot, kwam een oogenblik de gedachte bij mij op aan het hoofd er van te zeggen ‘confidentieel’; ik kwam daar echter van terug, omdat ik overtuigd was, dat mijn schrijven alleen kon beschouwd worden van officieusen aard te zijn, zoo als ook uw briefkaart door mij is beschouwd geworden. Dit neemt niet weg, dat ik volgaarne wil antwoorden, doch even als de eerste maal spreek ik ook thans tot den Heer Korteweg; ik wil in deze zaak niet op den voorgrond treden met mijne gevoe-lens, omdat ik te groote waarde hecht aan het ontmaskeren van misbruiken en het moedig optreden tegen officieele onwaarheden.

Maar thans ter zake; ik heb in mijn officiersloopbaan in S.W.K. [1.] S.W.K: Sumatra's Westkust. ambtenaren gekend, die met dezelfde gevoelens bezield waren als D. D, die eerlijke officieele rapporten indienden en daarvoor dikwerf zich eene berisping op den hals haalden van hun chef die dan die zuiv're waarheid als te sterk gekleurd qualificeerde.

Alhoewel niet de talenten bezittende van D.D., ontbraken hun ook niet de gaven om dat alles in behoorlijken vorm onder de oogen van het publiek te brengen, maar in stede dat te doen, ontwikkelde zich een geestkracht, een gevoel van plicht, die ik hooger schat. Die ambtenaren bleven doorwerken, behandelden de inlanders, ook hunne bedienden, zonder af te dalen tot eene ziekelijke philanthropie, als menschen en wisten gedurende hun verblijf in die afdeeling door tact en gepaste maatregelen te verkrijgen datgene, wat ze vroeger door de krachtige hand der regeering in één jaar meenden te moeten veranderen.

Dit nu is 't wat ik in de handlangers van D.D. ter S.W.K. nimmer heb kunnen ontdekken.

Vele Europeanen verklaarden mij dat hij in hooge mate alles sterk kleurde, oploopend was over het minste, dat hij vermeende goed te zijn en niet dadelijk naar zijne inzichten geregeld werd; kortom wat men dikwerf pleegt te zeggen van bestuurders, ‘opgewonden’.

Zich zelf stelde hij niet altijd verantwoordelijk, maar matigde zich de vrijheid aan de daden van ieder ander aan een critiek te onderwerpen, inzonderheid van zijne superieuren, waarbij dan niet ontbrak de bijtende spot.

Daarvan heeft hij ook blijken gegeven, toen hij geschorst ambtenaar zijnde, te Padang met de meeste welwillendheid werd bejegend door en de grootste gastvrijheid genoot van eenige officieren daar in garnizoen.

Op grond daarvan gebruikte ik de uitdrukking ‘dat veeleer zijn gemoed hem parten gespeeld had.’

Naar mijne meening had D.D. zijn land grooter diensten kunnen bewijzen door zijne talenten dienstbaar te maken aan zijne betrekking; hij had kunnen worden een groot ambtenaar in den geest van wijlen den Resident Francis, die ook zijn ambtenaarleven geboekstaafd heeft en gedurende die loopbaan met veel grooten wederwaardigheden heeft te kampen gehad en toch voor Nederland en Indie een zegen is geweest.

Lees de werken van D.D. en die van wijlen den Resident Francis en ik ben er van overtuigd, dat U met Francis als ambtenaar meer zult sympathiseeren dan met den eerste.

Mij gaat 't niet aan, wat er gezegd wordt over zijn particulier leven, maar wel hoe hij als ambtenaar was en nu geloof ik gaarne in zijne werken dat alles juist is voorgesteld, ook van het gebeurde te S.W.K., doch 't blijft voor mij een onloochenbaar feit, dat hij vermeend onrecht wilde hersteld zien op een wijze voor de regeering dikwerf op dat oogenblik onmogelijk, maar wel mogelijk voor ambtenaren, die op een hoog zedelijk standpunt staan en doorzicht met tact paren aan een onvermoeid streven naar verbetering.

Toen ik in Indie de werken van D.D. had gelezen, heb ik beproefd de ambtenaar te toetsen aan zijne denkbeelden en ben daardoor tot de slotsom gekomen, waardoor ik geen onverdeelde sympathie koester voor alles wat er in de circulaire staat.

Zijn persoon, zijn handel en wandel op Java en in Europa zijn mij onbekend en voor het oogenblik verheug ik mij daarover.

Ook heb ik nimmer in Indie gedacht, dat men mij in Europa zou vragen, ‘wat men Multatuli ter S.W.K. ten laste legt’, maar na lezing van uw briefkaart, achtte ik mij verplicht U te zeggen, waarom ik mij niet aan het hoofd kan stellen der beweging. In dezen zoowel als in den eersten brief heb ik mijne waarachtige overtuiging meêgedeeld en ook hoe die overtuiging zich bij mij gevestigd heeft.

Ziehier dan geachte heer Korteweg het antwoord op uwen vraag; geen zucht tot afbreken deed mij schrijven, maar overtuiging.

Ik teeken mij

met de meeste hoogachting

UEd dw. dienaar

P. van der Zee