Multatuli.online

21 oktober 1881

Brief van Multatuli aan V. Bruinsma. Een dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Nieder-Ingelheim 21 Oktober '81

Waarde Bruinsma! Hartelyk dank voor ‘Tandem’. Wat Uw werk over Boter & Kaas [1.] Vgl. blz. 423. aangaat, ik heb er over gedacht ergens 'n protest te plaatsen van geleerden. Iets als: ‘Wy stoten den gewezen Doctor B uit onze gemeenschap dewyl hy zich verstout heeft iets wezenlyks te behandelen.’ Maar daar de lezers zoo dikwyls een satyre niet begrypen, liet ik 't na. Men moet er altyd byschryven: dit is een satyre!

Ik hoop hartelyk dat uw gasplannen verwezenlykt worden. In allen opzichte vind ik dat juist voor 'n natuurkundige een schone werkkring. Het wetenschappelyk laboratorium en 't studeervertrek komen daarby zoo in onmiddelyke aanraking met de praktyk. En dan de mooie vraag: elektrisch of niet-elektrisch? Wat zoudt ge met genoegen werken! Nu, dat deedt ge als Leeraar ook. -

De vreugd der Geloovers over 't niet-weten, niet-kennen, niet begrypen of... in den brand zitten van ongeloovers ken ik. Maar er is geen redelyke grond voor. Wèl hebben wy recht hen te wyzen op de onvereenigbaarheid hunner onkunde &c, daar zy beweren in 't licht te wandelen. Wie erkent géén lantaren te bezitten is verantwoord indien hy klaagt dat hy zekere dingen niet zien kan, maar wie op licht pocht (op hemelsch licht!) moest nooit in 'n sloot loopen.

Wat nu speciaal 't ‘opvoeden’ betreft en de soms daarin voorkomende moeielyke vraagstukken, de geloovery levert zeer dikwyls slechte resultaten. Maar niet dáárop wou ik nu terugkomen. Ik wou niet gaarne dat ge myn daarover meegedeelde bezwaren opvatte alsof Woutertje me reden van verdriet gaf. t Is 'n beste lieve beminnelyke jongen. Voortdurend moet ik stryden tegen de verzoeking hem te bederven. Er hoort geestkracht toe zich niet door hem te laten inpakken. Nooit heb ik berouw gehad van de telegram die gy voor my verzonden hebt! [2.] telegram: zie V.W. XIX, blz. 310. Toch moet ik zeggen dat de lieve jongen niet juist ten-gevolge van die permissie ‘in godsnaam’ gebleven is, o neen! Toen ik thuiskomende hem leerde kennen is hy zoo vry geweest zich aantebevelen in z'n eigen naam. Geeft de Gasdirektie kans op vakantie? Komf toch eens in 1882. Behalve m'n wensch U hier te zien en wat hartelykheid te bewyzen, geloof ik dat eenig verblyf op deze hoogte goed voor U en Hilda wezen zou. 't Is hier zeer gezond. -

Juist, van E. Haard [3.] E. Haard: Eigen Haard, geïllustreerd weekblad sedert 1874. is een dubbel nummer. Het gaat hierby. Hoe vriendelyk van U ons dat zoo trouw te zenden! Het is een zeer schoon en degelyk tydschrift, vind ik. De redakteuren hebben er eer van. -

Of ik van den winter op reis moet. Ik vrees, ja. Maar ik zie er zeer tegen op. Als ik voor de pers aan 't werk kan komen... ik weet niet! Peinzen en denken (voorbereiding tot uitdrukken immers!) doe ik genoeg. Maar de stemming waarin my byna alles brengt dat van Publiek tot me komt is niet zoodanig dat m'n uiting bruikbare koopmanswaar kan worden. Geen uitgever betaalt honorarium voor 'n vloek! Ik verzeker U dat ik alle avenden vermoeid naar bed ga. Niet van produktieven arbeid, maar van worsteling tegen onmacht. Dagelyks verwonder ik me over zoovelen die maar altyd door, onverschillig hoe hun stemming is, kunnen leveren. Ik moet wel tot het besluit komen dat ze 't [4.] 't: oorspr. stond er dat. doen zònder stemming. Zoo gelukkig ben ik niet! Op geen enkel gebied blykt me dat ik den minsten invloed heb. Dit besef maakt stom. Toegeven in bitterheid zou 'n zwakte zyn, dit erken ik. Maar niet dàt is m'n beletsel. De bitterheid ontneemt me myn talent of hoe 't dan heten moog. Als ik in zulke stemmingen kopie leverde, zou m'n uitgever me spoedig de deur wyzen. Hy heeft rekening te houden met het groote Publiek en niet met m'n weinige vrienden al zyn die dan ook nog zoo hartelyk. Mn toestand is zeer pynlyk, en ik betreur het dat ik nà Lebak, maar niet liever matroos of soldaat ben geworden., of pakjesdrager. Nu kan ik zoo'n party niet meer kiezen. Ik ben byna 62, en word hoe langer hoe aamborstiger. 't Is nu 21 jaar geleden dat de Max Havelaar verscheen. Me dunkt dat het hard is, zóó lang na dat boek (en na den opgang dien 't maakte!) nog telkens door de omstandigheden gedrongen te zyn... nu ja, de historie van Chresos met z'n luit. Het sprookjes vertellen walgt me. Waarom vordert men dat niet van Duymaer van Twist, van Fransen v.d. Putte, van de ontelbare indische rykworders en gepensioneerde residenten? Waarom moet juist Havelaar op z'n ouden dag opstraffe van gebrek lyden voor baker spelen? Het zou my 'n waar genoegen geweest zyn m'n Ideën (met en zonder de Woutergeschiedenis) voorttezetten en aftewerken, o ja. Maar 't besef: ‘vertel of krepeer!’ doet my de pen uit de hand vallen. Is dit onnatuurlyk? Geschapen wordt er niets. Er moet in de ziel van den voortbrenger iets ‘ontvangen’ zyn voor hy baren kan. Nu, dáár-aan, aan indrukken, ontbreekt het me niet, maar alles wordt vergald door de wys waarop 't groote publiek m'n gewurm aanziet. 't Heeft iets van: ‘zanik jy maar toe, we gaan toch onzen gang!’ Dit begryp ik in tegenstanders, ja-zelfs daarin vind ik iets konsekwents. Maar wat te zeggen van hen die z.g.n.d gelykgezind zyn? (t spreekt vanzelf dat ik slechts 't oog heb op hen die zich op publiek terrein bewegen, op voorgangers. Juist m'n eigenlyke vrienden kunnen hierin niets doen. Zelfs zou hun bystand me schaden, daar die voor camaraderie zou worden uitgekreten. Neen, ik spreek van de mannen en place [5.] en place: hooggeplaatst (fr.). Dat zy me doodzwygen is met het oog op 't slot van Pruisen & Nederland even begrypelyk als dat De Veer my uitscheldt in zn Nieuws, nadat ik de soort van menschen waartoe hy behoort, aan de kaak stelde in m'n Specialiteiten. (Cap. MXIII, 2o uitgaaf. Hebt ge dien?) -

Och, wees niet boos dat ik zoo verdrietig aan U schryf, aan U die 't niet helpen kan! Maar begryp er uit hoe onmogelyk het is my te uiten aan publiek dat mooijigheidjes verlangt. Juist de toon van dezen brief is (geheel onwillekeurig toch!) 'n illustratie geworden van den inhoud.

Weest van ons beidjes hartelyk gegroet.

Uw vriend

Dek.

Wist gy dat er zoo veel heele ½ of ¼ atheïsten waren in ons land? By die eed polemiek had men de eeds aflegging van Havelaar & Slymering wel eens mogen aanhalen, met wat daarop gevolgd is. Praktischer en feitelyker citaat zou er moeilyk te vinden zyn. In plaats dáárvan... enz.