Multatuli.online

20 oktober 1881

Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.)

Nieder-Ingelheim 20 Oktob 1881 beste Waltman! Daar komt Uw brief van eergister my gistr'avend in handen, en ik schrok. Want ik wist dat er een brief van U lag dien ik nog niet gelezen had. Dit klinkt vreemd, ik weet het wel, maar slechts wanneer men de oorzaken niet kent. Niemand weet wat ik te dragen heb, en hoe ik zonder byna ooit bedlegerig-ziek te zyn - neen, nooit - toch voortdurend ongesteld ben, zoo dat de minste aanraking me zeer doet. Zeer dikwyls laat ik in zekere stemmingen brieven liggen omdat ik, den inhoud gissende, weet dat ik de daardoor te-weeg gebrachte impressie niet verdragen kan. De vrees voor't openen van brieven is my 'n manie geworden. De oorzaak in 't algemeen is verdriet en zorg maar zeer in't byzonder kwelt my die ziekte na Juni 70, toen ik n brief uit Innsprüch ontving van m'n vrouw, meldende dat zy met de kinderen naar Italie op weg was, voor den tweeden keer. Ditmaal voor goed. Ik heb haar niet weer gezien. Nonni is vervreemd van my, en Eduard leeft zichzelf en my tot schande.

Na dien datum maak ik geen brief open zonder beven, en ik moet al zeer goed weten dat er niets in staat wat my op 't oogenblik voor m'n stemming niet schikt om daartoe over te gaan. Er liggen daar dan ook velen onopengemaakt!

Uw brief van Augustus hield ik voor 'n maanbrief om de Noten voor Specialiteiten. Tot het leveren van kopie niet in staat zynde - myn zomer verschafte me weer het tegendeel van rust - durfde ik den inhoud niet aan. Wel had ik aan den heer Roberts [1.] Bedoeld is J.G. Robbers. gezegd toen hy in't voorjaar op't voortzetten der Ideën aandrong dat ik my eerst jegens U moest kwyten, en dit meende ik natuurlyk! Ik kan U verzekeren dat ik er nog niet toe in staat was! Op dit oogenblik byv. zit ik alweer onder 'n berg van verdriet. Het beschryven zelfs zou me te zwaar vallen. Het is waar wat ik nu en dan in m'n werken aan't Publiek zeide: ik ben doodelyk vermoeid, en geef gaandeweg de hoop op dat ik herstellen zal. Een flinke gevaarlyke ziekte ware my welkomer dan die afmatting. Meen niet dat ik by 't woord: ‘vermoeienis’ doel op't beetje dat ik leverde voor de pers. O neen, dit was 'n nietig bywerkje in m'n leven.

En nu zie ik uit uw brief van 18 dezer dat myn by U uitgekomen schryvery aan de firma Muusses & co is overgegaan. Ik heb niets tegen die firma, maar 't spyt my U te verliezen. En ook dat het boeltje niet in één hand (by My Elzevier dan) gekomen is.

Ik voel nu te meer leed uw brief van Augs niet terstond gelezen te hebben, daar uw onverplichte vriendelykheid my als 't ware toestemming tot het verkoopen te vragen wel uitdrukkelyk dank verdiend had. Vergeef 't my! Ik heb nooit iets anders dan goeds van U ondervonden, en 't smart me zoo als er schyn bestaat dat ik dit niet erkennen zou!

Maar, beste Waltman, ik ben U immers nog geld schuldig? Wees zoo goed my optegeven hoeveel dit bedraagt. Niet omdat ik terstond in-staat wezen zal m'n schuld aftedoen, maar dan hoop ik toch later voor de verevening te zorgen.

van

Uw vriend

DouwesDekker

M'n postpapier is op. Ik moet voor zulke dingen naar Mainz. In het dorp N. Ingelheim is niets te krygen. Reeds de aaneenschakeling van zulke lastigheden (er zyn er meer, en van erger soort!) maakt me zenuwachtig.