Multatuli.online

7 april 1880

Brief van Multatuli aan H.C. de Wolff. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7 (⅔) beschreven. (M.M.)

Geisenheim 7 April 1880 beste De Wolff!

Ge moet wel denken dat ik lomp ben! Uw brief is van den 20 maart en nu eerst antwoord. De oorzaak is juist dat ik meer wilde schryven dan 'n eenvoudige dankbetuiging en tot uitvoerig schryven kwam ik niet. Zoowel gy als de zoo hartelyke familie De Haas moeten me telkens verdenken van flauwheid of van - neen, gylieden kunt er geen naam aan geven. Ik bedoel dat zwygen! Ik zou 't kunnen uitleggen, o ja! Dat heet: ik ken de oorzaken maar de mededeeling is me pynlyk. Beschouw 't als 'n ziekte die ik niet gaarne noem. Ik zeg: ‘als’ 'n ziekte, want ziek ben ik niet. Integendeel, met m'n gezondheid staat het véél beter dan verleden jaar. Maar ik ben schuw voor uiting, 'n malle kwaal! Nog eens, ik zou de aanleiding en oorzaken daarvan vry duidelyk kunnen verklaren, als niet het gebrek-zelf de behoorlyke beschryving in den weg stond. Sedert m'n tehuiskomst heb ik byna elken dag in den tuin gewerkt, tot m'n handen kapot waren. Meestal begon ik met de meening dat ik 't voor 'n uurtje deed, maar dan bleef ik doorspitten of harken (steenen zoeken, helaas, want het is me 'n grondje!) niet zoo zeer uit pleizier in 't werk, als uit tegenzin in schryvery. Ik kan niet uitdrukken hoe 'n hekel ik heb aan 't letterszetten en frazenmaken. De my naar 't hoofd geworpen beschuldiging van mooischryvery drukt me, en ik moet stryden tegen den lust om expres slordig te schryven, wyl ook dat 'n soort van gemaaktheid wezen zou.

M'n vrouw en kleinen jongen heb ik in besten toestand aangetroffen. Ze waren my tot San Goarshausen te gemoet gereisd, en ik was innig verheugd hen weertezien. Het kind ontwikkelt zich zeer goed. Ik hoop nog eenige jaren te leven om by hem wat herinnering natelaten. Als ik binnen 1 of 2 jaar sterf, zou hy later weinig van me weten. Ik vind hem byzonder lief en goed, en dit zeggen ook de zeer weinige personen die met ons in aanraking komen. We doen ons best, onze genegenheid niet te laten ontaarden in apenliefde, wat soms moeielyk genoeg is daar hy er slag van heeft ons intepakken. Het ontmoeten van dat kind is een der schoonste voorvallen in m'n leven, en als 't ware een vergoeding voor 't verdriet dat m'n eigen kinderen my sedert vele jaren veroorzaken. Nonni buiten haar schuld. Zy is 'n braaf meisje en kan 't niet helpen dat ze van my vervreemd is en me niet kent. Dit laatste beseft zy zelfs niet, en ik zou moeite hebben 't haar aan 't verstand te brengen. Wat echter m'n zoon aangaat hy is wèl schuldig, en 't verdriet dat hy me heeft aangedaan, is niet te beschryven. Toch ben ik ook in dàt opzicht beter gestemd dan verleden jaar. Toen hoopte ik nog! Ik beproefde naar beterschap te leiden, en elke vergeefsche poging deed me smartelyk aan. Eindelyk besloot ik (en dìt hoop ik voltehouden) hem aan z'n lot overtelaten. Dit klinkt hard en wreed, doch 't zou gebillykt worden door ieder die wist wàt ik door dien jongen geleden heb, en hoe lang ik geduld oefende. Alles was altyd te vergeefs, en dat voortdurend vruchteloos beproeven ondermynde my à pure perte [1.] à pure perte: door en door, finaal (fr.). Meen overigens niet dat hier alleen spraak is van ‘slecht gedrag’ in den gewonen zin van 't woord. Ook dàt is 't geval, maar de strekking van 't kwaad dat hy me berokkende, grypt dieper in m'n leven. Hy zelf weet niet hoe hy me benadeeld heeft, schoon hy er genoeg van weet om verantwoordelyk te zyn. Z'n eenige verontschuldiging zou te vinden zyn in zekere hersenfout die hem onbekwaam maakt goed van kwaad te onderscheiden. Jammer maar dat die fout niet genoeg in 't oog loopt om ieder die met hem in aanraking komt, op z'n hoede te doen zyn. Herhaaldelyk heb ik dan ook dezen en genen voor hem moeten waarschuwen, en ik vrees genoodzaakt te zyn dit in een publieke annonce te doen. Ge begrypt hoe ik hier tegen opzie, maar helaas, 't zal moeten!

Ik hoop dezen zomer niet (zooals in 't vorig jaar) toetegeven in melancholie, en daardoor wat werk te leveren. Velen wachten op Woutertje! Maar, helaas, on fait ce qu'on peut, et non ce qu'on veut [2.] on fait ce qu'on etc: men doet wat men kan en niet wat men wil doen (fr.)! Als de ‘geest niet spreekt’ voel ik me onmachtig, en ook in dien zin alzoo ben ik geen ‘schryver’. Hoe de lui van z.g.n. letterkunde 't maken om altyd door wat te leveren, als ambachtslieden die zóóveel ‘schoft’ [3.] schoft: dagdeel. pr. etmaal arbeiden, is my 'n raadsel. Toch hoop ik dit jaar m'n best te doen. Maar... er liggen veel servituten op m'n gemoed.

Nog eens dank voor Uwen brief met de ingesloten bydrage. Het drukt me zoo dat ik niet lever, maar... 't heet immers ook ‘pensioen?’ Al m'n tydgenooten zyn op en versleten, en dáárop achtslaande troost ik me met de overtuiging dat ik zoo lang mogelyk heb gedaan wat ik kòn, en nog thans, by buien ten-minste, iets bydraag tot styving van 't goede. Dit is toch m'n bedoeling, al blykt er dan ook in de Maatschappy weinig van succes!

Weest met Uwe vrouw en onze lieve fam. de Haas heel hartelyk van ons gegroet, en geloof me

Uw liefh. vriend

DouwesDekker