Multatuli.online

16 januari 1879

Brief van Multatuli aan V. en H. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Wb. 16 Januari 79 beste Vrienden! Dank voor Uw Tandem! Ik ben niet wel. Met die woorden begon ik de weinige brieven die ik den laatsten tyd schreef. En daarna 't gedeeltelyk verklaren van m'n onwel zyn! 't Wordt hoog tyd dat ik sterf. Die gelukkige Admiraal! Toch vrees ik dat ik lang kwynen zal, want in-weerwil van m'n uitgeputheid is m'n gestel gezond. Een eigenlyke ziekte heb ik nooit gehad, ook niet alzoo de zoodanige waarvan de naweeën zich in den ouderdom openbaren. Maag, long en verteringsorganen schynen goed te zyn. (Long? Dit weet ik niet, maar ik heb slechts in den voormiddag last van asthma, en ze hebben me verteld dat dit iets krampachtigs was, in-tegenstelling van de gewone tuberkel-kwaal. Dáármee kan men 't dus lang uithouden!)

De beschryving van m'n onwelzyn valt me zwaar. Als ik zeg dat ik zenuwachtig ben, weet ik eigenlyk niet wàt ik zeg. In sommige dingen ben ik kalmer dan anderen. Maar zeker is 't dat alle uiting my tegenstaat. M'n denkvermogen kan ik niet (dan mèt dat denkvermogen-zelf) beoordelen. Het komt me, zooals ook by den stomsten 't geval is) goed voor. Maar 't uiten! 't Is of m'n aandoeningen en gewaarwordingen achter slot zyn. Dit was altyd eenigszins 't geval, maar dit gebrek heeft zich den laatsten tyd erg ontwikkeld, vooral na de overspannen kermisreis van verleden jaar. Toch moet ik die weer doen. 't Is noodzakelyk. Het doet me zoo zeer dit aan U te schryven, die zoo liefdevol 't Uwe deedt, en waarschynlyk méér deedt dan ge mocht! Ik zou jegens eenige anderen my schuldig maken aan onrechtvaardigheid als ik zei dat gy de eenigen waart die me bysprongen. O neen! Maar de zaak heeft zich niet zóó uitgebreid als ik verwachtte, en ook hiervan draagt niemand eigenlyk de schuld. Ik schreef niet, ik liet niets van me hooren, ik beantwoordde dikwyls de welmeenendste brieven niet, ik was suf, lam, gebroken. Wie nu alles wist, zou hierin juist 'n reden hebben gezien om my te yveriger te-hulp te komen, maar velen wisten dit niet. Ik bewonder byv. Uw geduld, Uw vriendelyke standvastigheid na zooveel schynbare verwaarloozing. -

Toen ik my tot het schryven, van dezen br zette was ik van plan u lang te schryven, maar ik ben nu al moe.

Daar ligt 'n brief van Haspels die me vraagt of hy regelingen kan maken over de voordrachten. Ik moet hem antwoorden ja. En als er dan afspraken gemaakt zyn, zal ik wel opknappen om op z'n tyd te wezen waar ik wezen moet. Ik ken dat! Maar daarna zak ik in elkaar. Dit is ook verleden jaar zoo geweest.

Ik zou dezen br. aan Mieske hebben overgedragen om voorttezetten maar ik doe 't liever niet, omdat ze dan den treurigen aanhef leest. Ze weet wel hoe ik over m'n toestand denk, maar 't zou haar bedroeven dat zoo in volle woorden geschreven te zien. Daarom sluit ik maar zonder haar weten.

Dag beste Vitus, dag lieve Hilda. hartelyk gegroet. Als ik wat opknap, schryf ik u een beter brief. Ik weet by ondervinding dat ik veerkrachtig ben maar op 't oogenblik en sedert lang al, merk ik er niets van.

Uw liefhebbn vriend

Dek

De tweede druk Mill. Studien bevat niets nieuws. In de (nieuwe) 2~ uitgaaf van Specialiteiten zyn nogal veranderingen, meestal uit oude noten die eerst onder den tekst hadden moeten komen. Maar ik raakte in de war en moest gratie vragen aan Waltman. Dat ge noch die Mill. St. noch de Specialitn ontv. hebt, ligt aan 'n kleine verwikkeling te lang om uitteleggen. Ik wacht iets van Waltman, dat niet arriveert, en voor 't bericht daarvan kan ik hem niet schryven voor de present Ex. Doch hy heeft geen schuld. De grondoorzaak ligt geheel in myn invaliditeit, doch dit weet hy niet, en ik kan hem niet kwalyk nemen dat-i zich wat droog aanstelt. -

Als ge schryft, maak dan niet te ernstig melding van myn onwel zyn, asjeblieft. Ik wou me niet zoo lam aanstellen voor Mimi.