Multatuli.online

14 juli 1876

Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Zeven dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

De brief werd op 9 juli begonnen.

Wiesbaden, 9 Juli 1876

Beste Tiele! Altyd door heb ik 'n drukte als 'n kleermaker met één klant. Dat is nu alweer drie dagen, meen ik, dat - 'n hondje van 'n styltje: dat dat. Maar ik heb gister fransch gesproken, en schyn gedacht te hebben dat ik begonnen was met Voilà trois jours que. Onlogischer constructie en zegswys dan de fransche bestaat er niet.

Nu ik wou zeggen: sedert drie dagen alweer wou ik telkens me zetten tot beantwoording van uw brieven. En ook begon ik gister. Maar ik verloor me in 't begin eener verhandeling over de oorzaken waarom ‘geleerden’ zulke slechte etymologen zyn.’ Kyk, ik zou òf die verhandeling onàf moeten laten, of ik verbreed me te veel zooals de Duitschers zeggen. De quintessens was dat ‘geleerden’ verpletterd zyn, en meenen dat het geschrevene of gedrukte (notatie slechts, en 'n zeer gebrekkige notatie!) de taal is. Ik kwam daarop naar aanleiding van 't woord Albuquerque waarin ik Ouwerkerk meen te hooren. Dat dit ‘hooren’ vaak bedriegt, is wáár. Maar 't bedriegt niet zóó dikwyls als 't zien van letters waarin verschillende volken dezelfde klank op heel verschillende manier afbeelden. Dat ihr [1.] In duitse schrijfletters. = you is kan men in zeker dialekt wel hooren, maar weinigen zullen 't in de letters zien. Men kan zich 't verschil aan klank dat in onderscheiden landen aan 't zelfde teeken gehecht wordt, of 't verschil van teeken dat men gebruikt om één klank uittedrukken, niet te groot voorstellen. Ik beproefde eens fransch te leeren aan 'n Amerikaan uit Canada. Wat hy r noemde klonk in myn oor als aaaa, en omgekeerd. In veel duitsche dialekten is 't woord moeder duidelyk moedahhh. (Die h's om den open mond natebootsen die op 't uitspreken volgt.) Daarom nu vind ik 't zoo gek, in etymologie by letters te zweren. 't Woord avis moet heel anders geklonken hebben dan wy ons met de teekens a.v.i.s. of a u i s voorstellen. Anders hadden de galliërs (die trouwens 'n verlamming of weinig oefening [2.] weinig oefening: later ingevoegd. in de spraakorganen schynen gehad te hebben als kinderen die van grootmama, oma, maken) 't niet verknoeid tot oiseau. Enz.

Verwaand of niet, nog nooit las ik over etymologie 'n degelyk werk. De ‘geleerden’ bepalen zich tot opmerkingen als dat vader, father en Vater [1.] In duitse schrijfletters. verwant zyn. En om iets voor wáár te houden moet het in 'n ‘boek’ staan, 'n kriterium van betrouwbaarheid dat ze precies gemeen hebben met het volkje dat in 't geheel niet lezen kan. Toen ik aan Dr v. D. Linde de opmerking meedeelde dat pisangstammen [3.] pisangstammen: oorspr. voorafgegaan door men van. geen bouwmateriaal leveren antwoordde hy: 't staat in 't zooveelste caput van dat of dat indisch werk met 'n onuitsprekelyken naam. Bayle [4.] Bayle: Pierre Bayle (1647-1706), vluchtte om geloofsredenen uit Frankrijk en werd in 1681 leraar te Rotterdam. Hij stelde een Dictionnaire historique et critique samen in 1695. Zie V.W. IV, blz. 591. zou net zoo geantwoord hebben. Komieker voorbeeld van boekenvereering dan by Bayle bestaat er niet. Alexander is 'n kwajongen by Quintus Curtius, [5.] Quintus Curtius: Q.C. Rufus, Romeins geschiedschrijver, bekend om zijn Historiae Alexandri Magni. of iets dergelyks, blinkt overal door.

Niet heelemaal zonder analogie is de stelling van Jonckbloet dat - och, ik weet niet precies hoe hy zich uitdrukt, maar 't komt hier op neer dat 'n professer die over boeken oreert, doceert, dicteert, hooger staat dan de man die de boeken gemaakt heeft. E.g. hy, V. Vloten, e.d. hooger dan de Vondels die ze behandelen. De uitvinding is best! Want zie je, onze professers moeten bedacht zyn op 'n antwoord als de leek hun eens vragen zou: ‘ge praat altyd over letterkunde, wat levert gyzelf in 't vak van letterkunde?’


(De opinie van Jonckbloet bleek me uit het geschrift van V. Vloten tegen hem. Maar gelezen heb ik dit stuk niet. Ik heb 't doorgebladerd, en hier en daar wat opgevangen van de scheldparty tegen Jonckbl. Vosmaer, Loffelt, Bogaers, [6.] Bogaers: Adrianus Bogaers (1795-1870), ned. dichter en jurist, schreef woordenboek op Bilderdijk. my en alle menschen. Dit echter heb ik gezien, dat de kerel om zich tegen de beschuldiging van citaatvervalsching te verdedigen, opnieuw vervalscht. Is 't u de moeite waard te vergelyken wat Loffelt zeide, en hoe hy 't voorstelt? Doe dat eens!
Iets anders nog dat den man kenschetst, en z'n manier van polemiek! Zekere Mr Piepers [7.] Mr. Piepers: Mr. M.C. Piepers, schrijver van artikelen tegen Multatuli in De Locomotief, en van Macht tegen recht 1884 waarin op blzz. 188 en 224 eveneens passages tegen M. valt hy aan in hoedanigheid - neen, zoo is 't niet. Mr Piepers zegt dat er in myn karakter en schryvery zooveel doorstraalt van den indischen autokraat, den baasspeler, den gewezen gezagvoerenden ambtenaar. Best! Dit beweren gebruikt V. Vloten tegen my. Ook goed. Maar 'n regel of wat verder spreekt hy als terugslag op de beschuldigingen van ‘D.D.'s handelingen in Indie.’
Let eens op, hoe perfide hy daar 'n subjectieve (en te weerleggen!) opvatting van karakter en politieke zienswyze, vervalscht tot aantyging van iets feitelyk-kwaads! M'n politische beschouwingen omtrent ons Indie, kunnen samen gevat worden in de woorden: noodzakelyke autokratie. Daarover is debat mogelyk. Maar wat nu te zeggen van iemand die dááruit stof put om in 't voorbygaan m'n handelingen in Indie verdacht te maken, met 'n beroep op Mr Piepers die - ook in Indie zynde- - zoo oordeelt de oppervlakkige lezer - 't weten kan! Ik geloof dat Piepers zoowat school ging toen ik te Lebak was! Basta over V. Vloten!-

Oera Linda Bok! Ja, zoudt ge de goedheid willen hebben 't stuk van den heer J. Beckeringh Vinckers [8.] J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. te zenden, asjeblieft! Ik ben benieuwd naar de bewysvoering. En ik zal Funke vragen om den Navorscher, waarin 't stuk van den hr Leendertz staat. [9.] Leendertz: Ds. Pieter Leendertz Wz. (1817-1880), letterkundig redacteur van de Navorscher 1856-1880, schreef in dit blad in 1875 een uitvoerig artikel over het Oera Linda Bôk. Ik heb veel achting voor L's wyze van werken, en 't hinderde my altyd dat die man niet meer op den voorgrond geplaatst wordt.-

Dat sympathie of 't tegendeel niet mag meespreken in ons oordeel over handelingen & personen, is waar. Doch... als voor- of tegeningenomenheid zekeren grond hebben? Welnu, ik ben zeer ingenomen tegen Willem III, [10.] Willem III, nl. stadhouder Willem III, de latere Koning van Engeland (1650-1702). en acht hem tot het laagste in staat, dus ook tot medewerking aan den moord der De Witten. Ik begryp niet hoe iemand de voorbereiding tot het onttroonen van Jakob [11.] Jakob: Jacobus II, door schoonzoon Willem III verslagen in 1688. lezen kan, zonder afschuw te voelen voor dien intrigant en z'n harteloos wyf. Jakob was toch haar vader! En dat dekmanteltje van yver voor 't ware geloof! Ik gis dat witsen [12.] Witsen: Mr. Nicolaas Witsen (1641-1717), regent te Amsterdam, steunde Willem III in zijn expeditie tegen Jacobus II. van myn opinie was!

En Willem's gedrag jegens Holland (en Hollanders die kwesties in Engeland hadden!) nadat Holland hem zoo maltrouw geholpen had aan z'n roof! En z'n geknoei met Bentinck! [13.] Bentinck: Hans Willem Bentinck (1649-1709), beschermeling van Willem III. Dat Fruin [14.] Fruin: Robert J. Fruin (1823-1898), ned. historicus. hem verdedigt, verwondert me niet. Ik ben benieuwd te lezen, hoe? Of neen, ik mag niet toegeven in m'n lust tot zulke onderzoekingen. Bovendien heb ik niet, als Fruin, archieven & bibliotheken tot m'n beschikking.-

Ge spraakt zoo welwillend over den Havelaar, [15.] den Havelaar: oorspr. voorafgegaan door: de nieuwe uitgave van. naar aanleiding van de nieuwe uitgaaf, en klaagt over uw onmacht. Hartelyk dank. Ik breng die zaak in verband met de pas gebeurde historie te Breda. [16.] Zie brief van 8 juli aan Tiele. ('t Stuk gaat hierby.) Zie eens hoe loyaal die generaal V. Willes de zaak behandelt! De man maakt Korteweg niet zwart, hy lastert hem niet, hy tracht niet z'n carrière te breken, hy liet hem niet bespieden of-i ook soms ergens 'n glas bier had gedronken of 'n meisje gezoend, hy zocht geen ruzie over byzaken, neen, hy plaatst met de grootste eerlykheid de kwestie op 't gebied waar ze thuisbehoort! Hierin nu is myn ondervinding anders! Ik ben jaloers op Korteweg. Ik noodigde hem uit, hier te komen, maar hy kan nog niet. Misschien komt hy in Augustus. Ik vrees dat hy en anderen [17.] en anderen: oorspr. stond er 't gedrag. de handelwys van den generaal V. Willes niet genoeg apprecieeren. Die man heeft de goede zaak een groote dienst gedaan, en niet als enfant terrible van de andere party, (niet namelyk: uit onnoozelheid) maar wel degelyk met opzet. Ik lees dit in z'n stuk. Hoe kom ik aan de meening dat weinigen er dit in lezen zullen? Een orthodox en streng behoudend minister moest V. Willes ontslaan: ‘liever 'n ongeloovige, 'n radikaal, oogluikend in dienst gehouden, dan hem zóó aan den dyk te zetten. Ik zal je leeren, vlaggen, leuzen, grieven - en 'n aanvoerder! - te leveren aan den vyand!’

Een aanvoerder? Ja. En 'n onverminkte! Niet geschonden, niet zwartgemaakt, niet gedoemd tot hongerlyden, niet onfatsoenlyk verklaard... V. Willes is schuldig aan hoogverraad!

Niet gedoemd tot (onteerend!) hongerlyden. Ge zult zien dat Korteweg terstond geplaatst wordt, en er blykt, dunkt me, dat V. Willes dit beoogde. Die man is in myn oog 'n fenomeen.-

Wat patti, patteh, etymologisch beteekent, weet ik niet. (wat schande is, en 'n nieuwe bydrage tot de gegrondheid der Piepersche stelling dat ik zoo weinig kennis heb. Hoe drommel raadt hy dat zoo?) Op Java maken we onderscheid in 't schryven van 't woord naarmate het alleen gebruikt wordt, of voorkomt in de samenstelling met adi. Adipatti is de op-een na (pangérang) hoogste adelyke titel, en de patteh is de inlandsche ambtenaar die den regent als factotum ter zyde staat. Of dat onderscheid in spelling gewettigd is, weet ik alweer niet, ook niet of beide woorden überhaupt iets met elkaar hebben uittestaan. Hoogstwaarschynlyk zyn ze beiden sanskrit, en in dat geval misschien (viâ 't arabisch) verwant met het portugesche pate, dat ge in uw brief noemt.-

M'n blyspel? Och! Ik kan maar niet klaar komen met het opzetten zelfs, met het concipieeren! Het wroegt me dat ik daarmee zoo sukkel, vooral daar ik verneem dat m'n beste Le Gras, Van Zuylen & Haspels te worstelen hebben met tegenspoed. In plaats van 'n blyspel, wil ik telkens 'n lyst van bezwaren leveren tegen 't gelukken van zoo'n werkstuk. In 't hollandsch namelyk, en voor 'n hollandsch publiek dat in vertaalde stukken alle ongerymdheden slikt, maar in 'n oorspronkelyk stuk geen verschil weet te maken tusschen straat of salonwaarheid en artistieke waarheid. En ook afgescheiden daarvan, de V. Vlotens hebben m'n stemming bedorven en als 't niet uit nood was, zette ik geen letter meer op 't papier. (Nam: voor litterature legère, wel voor historisch of filologisch onderzoek, maar liever nog: wiskunde. Maar van 10, 12 vel als vrucht van 'n jaar of 2, 3, zoekens, kan ik niet leven.-

Ge vraagt naar m'n opinie over ‘Christelyke zending’ naar aanleiding van zeker werk van 'n Zwitsersch predikant. [18.] Ernst Buss, schrijver van Die christliche Mission, ihre prinzipielle Berechtigung und praktische Durchführung. Leiden 1876. Ik heb dat boek niet gelezen, en houd me dus aan 't kort bericht dat gy van de inhoud geeft. Ge zegt:


‘Buss betoogt dat het Chrdom universeel genoeg is, om in z'n hoofdtrekken door volken die op den laagsten trap van ontwikkeling staan, begrepen te worden.’

Nu mag ik Buss niet verantwoordelyk stellen voor de notarieele correctheid van een haastig gemaakt excerptje uit z'n werk. Misschien drukt gy U hier kortheidshalve wat onnauwkeurig uit, wat ik 1000 maal doe. Anders zou ik vragen wat hier 't woord ‘universeel’ beteekent als hulpmiddel tot begrip van minder ontwikkelden? Geringe ontwikkeling heeft juist altyd behoefte aan iets concreets. Meent men dat ‘concreet’ hier niet de ware tegenstelling van ‘universeel’ is (wat dàn?) welnu, dan zal ik m'n bedoeling anders uitdrukken. Kinderen en onontwikkelden houden van iets feitelyks. ‘Er was eens’ & ‘hy deed dàt.’ Als voorbeeld beroep ik me op de manier waarop alle genesissen geschreven zyn, en byna zonder uitzondering alle Geschiedenis. Om den kost smakelyk te maken, moest elke wording tot 'n afgerond factum worden ineengekrompen. Alle gebeurtenissen werden veroogenblikkelykt, alle denkbeelden verpersoonlykt. Meteorologie heet Aeolus, Boreas, Zephyr, Jupiter pluvius, tonans. [19.] Jupiter pluvius, tonans: Jupiter de regengod, de dondergod (lat.) Wysheid heet Minerva, groeikracht: Ceres (verwant en parenthèse [20.] en parenthèse: tussen twee haakjes (fr.) met Sir en Heer, met ihr & you, met Caesar & er, o, met 100000 woorden! Aan etymologie is nog niets gedaan! Maar als ik daaraan begin, kom ik niet klaar met vriend Buss.)

Samentrekken, inkrimpen, condenseeren alzoo, blykt de eisch geweest te zyn om iets te doen aannemen in de kindsheid van 't menschelyk geslacht. In de Geschiedenis vinden we telkens steden gesticht door één persoon, wat met uitzondering van Alexandrie & Petersburg) wel nooit zal geschied zyn. Het eeuwenlang afvloeien van bevolkingen wordt volksverhuizing (op 1 Mei zeker, 's middags klokke 12) &c &c &c.

‘Maar’ kan Buss antwoorden: ‘'t concretiseeren was noodig by leugens. De waarheid kan abstract worden voorgedragen.’ Kan? Ja. Maar of ze begrepen wordt? Neen. Behoefte aan aangename, kittelende sprookjes gaat den lust tot denken en oordeelen vooraf. Wie onontwikkelden wil inpakken, moet altyd beginnen met ‘er was eens.’ Dit deed Jezus ook met z'n parabelen.

‘Maar de tyd komt (kan B zeggen) dat men geen genoegen neemt met sprookjes.’ Dan hebben we ook niet met onontwikkelden te doen. De ervaring leert (dit zal Buss moeten erkennen) dat er steeds meer geloof is geslagen aan vertellingen die hyzelf voor onwaar houdt, dan aan de meeningen die hy als waar verkondigt. Op grond van welke ontdekking nu zou dit op eenmaal veranderd zyn? (My is de leer dat er 'n god is, en wel in hoedanigheid van ‘hemelsche vader’ even sprookjesachtig als de wonderkracht der H.M. maar ik houd me nu voorloopig [21.] voorlopig: oorspr. stond er eens. aan 't standpunt van Buss.) Waar heeft B. geleerd dat kinderen onverwachts van smaak veranderd zyn, en aan brood de voorkeur geven boven koekjes?


Ge zegt verder:
‘Hy wil hun geen dogmata gepredikt hebben, maar algemeene menschenliefde, een liefhebbend hemelvader, enz’

Ik laat nu alweer 't nut en de waarheid dezer beide stellingen in 't midden (onder protest!) maar eilieve, zyn dàt geen dogmaas? Dan moet het woord van beteekenis veranderd wezen. Wie wat leeraart, verkondigt 'n leering, 'n leerpunt, 'n leerstelsel. Hoogstens kan men onderscheid maken tusschen de etymologische beteekenis van 't woord en den canonischen zin. In 't laatste geval komt er de verplichte aanneming by, als sinequânon [22.] sinequânon: eig. conditio sine qua non-noodzakelijke voorwaarde (lat.). van 't zalig worden. Hoe nu Buss 't woord dogma wil opvatten, in beide gevallen zullen zyn: ‘God is 'n hemelsche vader’ en ‘hebt alle menschen lief’ dogmaas wezen. Dit wordt te blykbaarder daar hy van Christendom spreekt. Ik ken den modernen deun: ‘Weg met leerstellingen, wy prediken (zegge: wy leeraren) het ware echte onvervalschte Christendom.’ Dat leeraren nu bestaat in 't verkondigen van ‘waarheden’ die wel degelyk als dogmaas moeten worden aangenomen. De zin (onzin) dezer preekjes zou eigenlyk zyn: ‘Wy leeren geen leering.’

Ge zegt verder dat het naar uw inzien 'n illusie is van Buss, als hy meent op die wys Heidenen te bekeeren. We zyn het alzoo daaromtrent eens. Hoe moeten de Christenenzendelingen 't dàn aanleggen? Wèl, ze moeten met de Heidenen denzelfden weg volgen dien de dominees en kathechizeermeesters met òns insloegen, toen we onontwikkelde heidenen d.i. kinderen waren. Men begint met antwoord op de vraag: ‘waar is alles van daan gekomen?’ Niets eenvoudiger dan dit. ‘In den beginne was er Niets, en God zei: daar zy licht.’ Zoodra 't Kind, of de Heiden, dàt geslikt heeft zonder te vragen:


Hoe weet ge dit?
Wie, wat, is die God?
Waarin uitte zich z'n bestaan voor hy dat licht tevoorschyn riep?
Wat beteekende 't woord of begrip: licht, voor er iets bestond waarop 't weerkaatsen kon?
&c &c.

Welnu, dan volgen paradyshistorie, zondeval, uitverkorenvolkgeschiedenis, verlossing, behoefte aan geloof ter zaligheid en die zaligheid zelf (nooit echter zonder ook de daartegenoverstaande verdoemenis aantenemen, anders is 't 'n schaar met één lemmet! = géén schaar.) als van 'n leien dakje.-

Juist ‘negers, byv. die christen geworden zyn, zyn dogmatische Christenen geworden.’ Dit zyn uw woorden 't Is de waarheid, en de proef op de som van m'n bovenstaande beweringen dienaangaande.

En ge vraagt naar m'n opmerkingen over de tot het Chrdom bekeerde inlanders in ons Indie? Javaansche (zoogd mahomedaansche) bekeerlingen heb ik nooit gezien. In myn tyd (1838, 39, 40, 41, 42) waren er 'n paar christengemeenten naby Batavia (Toegoe? en Depok) waarmee ik altyd den gek hoorde steken. Maar dit bewyst niets. Ik zelf was in die dagen te jong om onafhankelijk te oordeelen. Er is dus niets aan verloren dat ik nooit met die menschen in aanraking kwam.

Veel later echter, als Secretaris van Menado, en daarna als Asst Rest van Amboina) had ik veel met christen inlanders te doen. De minahassa (bet: verbond, nam: van alfoersche stammen die de residentie Menado bewonen) is in onze dagen de hoofdwerkplaats der Zendelingen. En te Amboina is de geheele bevolking sedert Valentyn's [23.] Valentyn: François Valentijn (1666-1727), nederlands schrijver en predikant, samensteller van een encyclopedie over Oost-Indië. tyd ‘gekerstend.’ (Ik meen in z'n huis gewoond te hebben. Althans de straat, en de door hem gegeven afmetingen kwamen uit.) En nu m'n oordeel? Het is ongunstig, zoowel omtrent de vatbaarheid van die menschen om iets te begrypen van wat de christenen (m.i. ten-onrechte) de Kern der zaak noemen, als aangaande den invloed dien al die bekeeringen op zeden & gedrag uitoefenen. Ook zonder van den ‘kern’ [24.] kern: oorspr. stond er dogmatiek. te spreken, zelfs de dogmatiek zit er dunnetjes op. Die luî leeren psalmen opdeunen, kleeden zich in 't zwart (inplaats van de zoo vroolyke kleurige voorvaderlyke kleeding...

Wilt ge dit zien? Sla dan eens op: Reize van den Kolonel Van der Hart langs de kusten van Celebes - 't boek zal 'n groote 20 jaar oud zyn - waarin de heer V. Heemskerk van Beest - toen adelborst op de Argo - de uitstekende platen leverde. De alfoer die tegenover 't titelblad staat is wat z'n kleeding aangaat van fotografische juistheid - ook de kleuren zyn exakt - en zelfs 't gelaat is portret. Ik kende den man, en tenzydi door ouderdom zeer veranderd is, zou men hem nòg thans met die plaat in de hand, kunnen weervinden. Ik was er by, toen V.H. v B. hem teekende, of liever 'n schets nam.)-

14 Juli

Deze brief is weer n paar dagen blyven liggen. Ik zie nu in dat ik, beginnende met m'n oordeel over 't Christenmaken van die onnoozele Alfoeren, 'n werk aanvang dat me verder leiden zou dan me nu schikt. Men verliest zich daarby telkens in lastige vraagstukken. Is absentie van kindermoord 'n gunstig teeken wanneer ze voortspruit uit gebrek aan schaamte? - Het Chrdm namelyk heeft in de minahassa tot kindermoord aanleiding gegeven. Dan volgt het onderzoek in hoever die schaamte niets is dan vrees voor den pandita (zendeling) dien de stumperts voor 'n autoriteit aanzien. Dan de kwesties of 't 'n vooruitgang is, dat alle inlandsche spelen (dansen, balslaan &c) van vermeend ‘heidensche’ beteekenis [25.] beteekenis: oorspr. stond er oorsprong., vervangen worden door psalmzingen? En by dit alles myn vóór-oordeel, daar ik 'n hekel heb aan 't christendom, en dus wèl moet oppassen niet partydig te zyn. Een lastig werk!

En zie, daar ontving ik het stuk van den heer B.V. [8.] J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. over 't Oera-lindabok. Ik teeg (mooi!) terstond aan 't lezen, en las 't in een adem uit. Tot m'n verwondering krygt de heer L. [9.] Leendertz: Ds. Pieter Leendertz Wz. (1817-1880), letterkundig redacteur van de Navorscher 1856-1880, schreef in dit blad in 1875 een uitvoerig artikel over het Oera Linda Bôk. 'n paar vegen uit de pan, hy die anders zoo stipt is. Natuurlyk zal ik B.V.'s werk herlezen (en zeer attent) maar men kan zich niet onthouden van indruk. Deze nu is by my in hoofdzaak ongunstig voor 't Oera Linda bok, zonder dat ik nog zou durven zeggen dat de zaak uit is. Ik ben benieuwd naar de verdediging van Ottema, Reitsma, Vitringa en anderen, ook vooral naar de bewysvoering van de Haan Hettema.

De uitvallen van B.V. tegen ‘onwetenschappelyke etymologen’ snyden geen hout. Weten berust op zyn. Het weten (de wetenschap) van iets dat niet is, noem ik ydel, en waar ik nu de luî die zich ‘wetenschappelyke etymologen of taalbeoefenaars’ noemen gedurig in de war zie tusschen taal en: schryvery, tusschen muziek en notatie van muziek, daar... enz.

Beck. Vinkers schynt te meenen dat er verschil bestaat tusschen o & ô, tusschen d en th tusschen... neen, hier druk ik me verkeerd uit. Ik bedoel: dat er iets kan gebouwd worden op de verschillende schryfwyzen der woorden zooals die op allergebrekkigste manier tot ons zyn gekomen. Zoo zou 'n 30e eeuwsche historicus wel kunnen vertellen dat we 2, 3 of meer zeehelden hebben gehad die de Ruyter heetten. (Ruiter, de Ruyter, Ruyter &c) Grappig dat boek geleerden die zooveel hechten aan 'n letterteeken zoo slordig zyn in 't gebruik van die teekens. En van méér dan teekens. Hun uitdrukkingen zelf zyn vaak verkeerd. Zie, op B. V's boek staat het jaartal 76. Maar... dit moet 'n anachronisme zyn, 'n falsum. Want... in 76 schreef men niet:

‘op de hoogte zyn met 'n zaak’ gelyk daarin (ik meen driemaal) voorkomt. Alzoo: 't werk van B.V. is... 'n Oeralinda bôk


(Bôk! Alsof 't er wat toe doet! En alsof men niet (by benadering gespeld) te gelykertyd in gebruik had: bok, bŏk (ô? Wat is dat eigenlyk? 'n omega?) book boek, bök, bük buk (of běk) alles nog tweemaal genomen door r 'n c by te zetten boeck &c)

Nog 2 blaadjes en dan beloof ik u beterschap! [26.] Met potlood in de rechtermarge van blad 16 geschreven.

Toch gis ik dat B.V. in z'n oordeel over 't Oera L.B. gelyk heeft. Maar komiek is 't weer dat-i (in dit werk althans) geen acht geslagen heeft op den inhoud. De kwasi taalkundige finesses trokken hem meer aan. Ik bedoel nu niet de historische blunders die men 't werk aanwryft (die liet hy voor rekening van Uiterdyk) maar me dunkt dat B.V. zonder te derogeeren wel 'n woordje had mogen zeggen van den inhoud als litteratuurproduct beschouwd. Als zoodanig is 't 'n unicum.

Nogeens, ik geloof dat V's vonnis recht is, maar z'n considerans [27.] considerans: overwegingen bij een vonnis of oordeel (lat.) gaat, meen ik, wel eens mank. Vreemd dat hy die zelf 'n standje maakt aan de luî die zich tot de studie van Latyn & Grieksch bepalen, blyk geeft tot die luî te behooren. 't beetje gothisch dat-i er by haalt, is op dit gebied van weinig waarde. Aan iets ouders dan (in teruggaande orde) Oudduitsch (wat noemt-i hier oud?) Gothisch, latyn, grieksch, Sanskrit schynt hy niet gedacht te hebben. ('t Sanskrit is niet oud.) Zeker behoort B.V. tot de menschen die pontifex [28.] pontifex: priester (lat.), letterlijk: bruggenbouwer. 'n bruggemaker noemen en die meenen dat de vier heeren Cadmus, Cecrops, Danaus & Pelops [29.] Cadmus enz.: half-mythologische, oud-griekse heersers. den Zuidoosthoek van Europa leeg vonden, toen ze zich begonnen toeteleggen op de door luie historici uitgevonden tydverkorting van volksverhuizen.

B.V. gebruikt het woord ‘vormleer’ in zonderlingen, althans van gewone opvatting afwykenden, zin. Nu, ik begryp wat hy bedoelt, maar op zyn klacht over gebrek aan ingewydheid in die leer, (hy maakt er δογμα van) [30.] Tekst tussen haakjes tussen de regels bijgeschreven. antwoord ik dat die leer zelf, naar waarheid gedoceerd, weinig anders is dan 'n nietig klein stelseltje met

ik druk me hier slecht uit. [31.] Met potlood tussen de regels toegevoegd.

oneindige afwykingen. In etymologie is, als by god, alles mogelyk. Wie ten-onrechte 'n gissing waagt, mag terechtgewezen worden, maar niet te spoedig bespottelyk gemaakt. Want men kan niet iets zóó vreemds verzinnen dat niet ook voorkomt onder de dingen die men wel genoodzaakt is aantenemen.

Ook ik vind Neefteunis [32.] Volgens het O.L.B. zou Neptunus een afleiding zijn van Neef Teunis. te kinderachtig om los te loopen. Maar dit te willen bewyzen uit de onmogelykheid dat de latynsche p uit de germaansche f zou geboren zyn, is... oeralindisch! In alle oorden van de wereld leven de f- & p- klank naast elkaar zonder daarom (om de schoolmeestersterm te gebruiken) zóó van elkaar ‘aftekomen’ dat er kwestie kan bestaan over de eerstgeboorte. Maar de eigenaardigheid van B.V.'s voorstelling zit in den gruwel die er liggen zou in ancienniteitsrang van germaansch boven latyn! Welnu, wat 'n germaansche f is, weet ik niet (ik ken maar litterarisch gesproken en nog slechts gissender wys, twee germaansche woorden. bier & gles. Bier [33.] Van Bier tot punt! als noot onderaan blad 19. meen ik by 'n lat. schryver gevonden te hebben, maar ik weet niet waar. (Ausonius [34.] Ausonius: romeins dichter (± 310-394), galliër van geboorte, afkomstig uit Bordeaux.?) gles (in de bet. van barnsteen) noemt Tacitus. Jammer dat die knappe man niet aan philologie deed! Echt romeinsch dom op dat punt! maar dit weet B.V. ook niet. Zoolang de wereld staat, zullen er kelen, tongen, lippen &c wezen die deze beide klanken niet uit elkaer weten te houden, of een van beiden niet weten te noemen. Als 'n Arabier althans [35.] Van althans tot p. golf later tussengevoegd. de arabieren uit Haberet en van de kustlanden aan of naby de roode zee en P. golf uitspreekt de maleische woorden


ampat poelo roepia wang poeti [36.] ampat poelo roepia wang poetie: 4( × )10 roepia's wit geld.

zegt-i


afa foeloe rf fanͬ feti

In 'n groote streek langs de kust [37.] streek langs de kust: oorspr. stond er provincie. van Sumatra (in de buurt van Atjin zegt men voor elke r 'n ch met scherpe keelschraping. Ze schynen de trilling die wy by 't uitspreken van onze r in de tong (behooren te) maken, met het huigje van de keel te willen doen. (behooren te maken, want de r-trilling gaat verloren)-

Kurieus dat B.V. verschil maakt (en uit zulke verschillen conclusies trekt) tusschen fâren, ferren en văren, tusschen water weter (wêter, denk ik) & wetter. Al die dingen hebben niet meer te beduiden dan dat de een paard, de tweede peerd, 'n derde pêêrd zegt. Karsen & kersen. Maar hy gaat nog verder en bouwt conclusies op de kortheid of lengte van 'n vokaal ('n ding waarmee primitieve menschen waarachtig 't hoofd niet braken. ‘De a van water was vroeger ontwyfelbaar kort’ zegt hy, en dit betoogt-i o.a. uit... de overysselsche uitspraak!


(Zoo leeraarden ze in myn jeugd dat steenen moest geschreven met 2 e's omdat men in sommige achterbuurten stienen zei! Prachtig!)

De a in water, hoe kort dan ook volgens B.V. heeft 'n zeer lange geschiedenis, die blykt hem onbekend te zyn. We vinden die klank (waarschynlyk de toonlooze vokaal, by benadering gespeld: ᾽ευ (= goed) de eerste toon van 't kind by mondsluiting ěm, am, mam dus vocht, goed en moeder) als a, ă, , ah, ha, aw, au, aue, ee, (dit noemt B.V. ook, maar zonder dezen klank in verband te brengen met: water) ei, y, gwy, gwas en 100 andere vormen meer, ja 1000 misschien. By zoo'n verscheidenheid van vormen waarin de zeer primitieve klank zich voordoet, vind ik 't gek iets als prosodische wysheid te willen tepas brengen. 't Heeft er iets van alsof men onderzoekt of Abraham z'n naam met drie of twee sylben schreef (Abraham of Abram) in één misschien (Brahm), of zelfs in drie letters Brm?

illustratie

 

Zulke praatjes nu noem ik onwetenschappelyk. Men schynt daarby aanspraak te maken op 't weten van dingen die 'r nooit geweest zyn, want Abraham schreef niet. Ei ziedaar 'n goede manier om de fout van lettergeleerden te karakteriseeren. Ze zyn als iemand die persoonsnamen behandelt alsof de Burgerlyke Stand zoo oud was als de wereld, en als of men notarieele stiptheid mocht zoeken in de gedenkstukken der Oudheid. Ik moet altyd lachen als ik zie: ‘'t woord is eigenlyk zóó’ alsof men van wiskunde sprak. Ze maken zich tot slaven van 't geschrevene, altyd vergetende dat dit slechts 'n gebrekkige, zeer willekeurige en dus overal verschillende notatie is. B.V. schryft (zonder lachen) in 't Oud friesch was ons hy: ‘hi’ en in 't ASaks. ‘hî’. Hy wil dat men verschil aanneme [38.] dat men verschil aanneme: oorspr. stond er verschil gezien hebben. tusschen Goth. finthith en O.fr. Findath, tusschen Goth funthon & Ofr fundon, enz. enz. De stumperts die zonder [39.] zonder: oorspr. stond er met de. vork aten &c, moeten dan veel fyner in hun spraakgebruik geweest zyn dan wy die fyn genoeg zyn om over zulke dingen boeken te schryven. Uw en myn spraak zouden volgens de geleerden manier toch in één vakje worden gezet, niet waar? Welnu, stel dat een stenograaf met goed gehoor ('n klankstenograaf) uw en myn taal noteerde, dan zou 't verschil veel grooter zyn dan tusschen de meeste zoogn taaltakken van den (alweer zoogend) germaanschen stam. Ik spreek nu niet van woorden ik bedoel uitspraak van klank, verschillen als tussen ǒ en ō, t, th & d, a, ĕ & y &c. Anders uitgedrukt, we zouden zooveel talen krygen als er menschen op de wereld zyn. Maar... de schryvers uit de middeleeuwen waren geen klank stenografen! Vrage wat er ten opzichte van zulke verschillen te bouwen valt op de weinige codices die uit dien tyd tot ons gekomen zyn!-

De klank van a in water zou primitief kort geweest zyn! Lieve god de menschen die ‘in den beginne’ hun best deden zekeren klank uittestooten die beteekenen moest wat wy nu onder water verstaan, waren zeker al heel bly als ze zich begrypelyk wisten te maken, en dachten zeker niet aan kort of lang! Bovendien zoo iets is niet constant. Een vokaal, 'n sylbe, 'n woord, 'n zinsnede kan kort of lang gemaakt worden naar stemming, omgeving, behoefte van den spreker. En die gegevens werken niet eens overal gelyk.


(De klemtoon der franschen op zeker woord van de zinsnede is anders dan by ons, en ze verschilt by Germanen onderling, ten opzichte van de sylbe ook.
onmōgelyk = ūnmöglich, &c
Maar ik verzeker je dat hy er niet is
Mais je vous jure qu'il n'y est pas.
Goeie morgen, m'nheer Tiele!
Guten morgen, herr Tiele!
&c&c&c

Zegt men nu dat prosodische kwantiteit (dit woord is verkeerd maar door ‘geleerden’ nu eenmaal aangenomen, ze bedoelen juist kwaliteit) iets anders is dan klemtoon, dan heeft men gelyk. Maar ik heb gelyk als ik beweer dat by zooveel verschil van klemtoon-besef in ònzen tyd nog, geen staat te maken is op juistheid in kwantiteit by menschen die ter-nauwernood tot 10 konden tellen. Als voorbeeld van thans nog bestaande slordigheid kan dienen dat de franschen geen besef hebben van overeenstemming tusschen metrum en klemtoon, m.a.w. dat hun metrum geen metrum is:

[40.] Je chante enz.: eerste versregel van La Henriade van Voltaire.



illustratie


 

't stuit hen niet dat daar staat rēgna, inplaats van regnā. Men heeft moeite 'n franschen versregel te vinden die correct is, en dan nog is hy dat by toeval. Maar de ‘ouden’ zouden gelyke aanmerkin-gen maken op ons verwaarloozen van kwantiteit. Wy zyn tevreden met hōfbwgd als dactylus (deze opmerking is van Vuylsteke. [41.] J. Vuylsteke: Gents dichter en letterkundige (1836-1903); zie V.W. III, blz. 426. Zie m'n nootje op Idee 519, blz 84 van bundel IIb, uitgaaf '72.)-

illustratie
illustratie

 

Wat beteekent by dit alles de ‘wetenschap’ die zich bemoeit met de lengte of kortheid der a in water? En welke waarde mag men hechten aan 'n studie die de werkelyk bestaande modellen minacht (nam. de mensch, de taal zooals ze gesproken wordt, het zyn) en zoo'n afgodischen eerbied voelt voor de hoogst onnauwkeurige afbeeldingen van die modellen zoo als die door (soms zeer onbekwame) schryvers geleverd werden? En die onbruikbaarheid [42.] onbruikbaarheid: oorspr. stond er onbekwaamheid. van schryvers is toegenomen naarmate ze bekwamer werden, en aan die bekwaamheid verplicht meenden te zyn... onjuist te teekenen om niet te gelyken op 't plebs. De onmogelykheid om waar te zyn verleidt tot den uitweg om 'n conventioneele waarheid te veronderstellen en 't navolgen dáárvan tot doel te kiezen. Niet in letterteekens kunnende uitdrukken wat men wilde uitdrukken, heeft men de zaak omgekeerd, en de zichtbare letterteekens tot model verheven. En in die averechtsche wetenschap stichtte men professoraten! En wie zich tegen deze richting verzet, wordt gedoodverfd als onwetenschappelyk!

Ziehier 'n staaltje van wetenschap! Bladerende in 't boek van B.V. [8.] J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. vind ik 'n uitval tegen de domheid van menschen die 't woord Nes niet begrypen, en daarvan Neus maakten. (blz. 54)


‘Met Lindasnose wordt (in 't O L. Bok) natuurlyk Kaap Lindesnes bedoeld die door de Nederlanders abusievelyk Kaap Ter Neus werd gedoopt, omdat zy in het (?DD) Nes van Lindenes hun neus zagen. Door dit neus heeft de S van 't O.L.B. zich by den neus laten nemen en van Lindesnes oolyk Lindasnose gemaakt. Het Oudn (oordsche?) Nes is zoowel als het Zweedsche näs en deensche noes onzydig, en beteekent uitsluitend... of voorgebergte, terwyl neus, in 't On (oudnoorsch?) nös...
(wat 'n fynheid hè om de ö klank te onderscheiden van oe, ons: eu!)
terwyl nös, Zweedsch näsa in 't deensch noese is, die allen, evenals in 't Ofriesch nose of nosi (e of i, wat 'n permissie!) vrouwelyk zyn.’

Maar ik zeg hem dat conventioneel geslacht present gevende (in 't deensch is die gekheid afgeschaft volgens B. V) dat het grondbegrip van neus, lighaamsdeel en nes = voorgebergte precies 't zelfde is, en dat men 't een naar 't ander genoemd heeft. De oolykheid (ironice voor domheid) van den O.L.B. schryver ligt dan in de natuur der zaak, en men zou 't gebruik van 't woord Lindasnose (Lindaneus) minstens even goed vóór als tegen de echtheid kunnen laten pleiten. Zie aldus:


‘'t Boek is blykbaar geschreven in 'n tyd toen de woorden waarmee men de respectieve uitstekken aan 't menschelyk gelaat en in den vorm der zeekusten nog niet gescheiden had. Wat wy thans voorgebergte noemen heet daar nog nose de thans nog bestaande Engelsche vorm van 't woord neus. Ieder weet dat eerst in later eeuwen hieruit het woord Nes ontstaan is. Waarlyk 't O.L. B is 'n kostbare bydrage voor etymologie.-

Maar... is Nes inderdaad (zooals B.V. zegt): 'n voorgebergte? In 't Keltisch waarin zeer veel te vinden is, vond ik 't nog niet. Goed, ik geloof hem voorloopig om aan te toonen hoe wetenschappelyk hy hier in z'n eigen val loopt. Hebt ge opgemerkt dat ik by de verklaring [43.] verklaring: oorspr. stond er definitie. die hy van 't woord geeft, iets open liet? Nes is volgens hem geheel iets anders dan voorgebergte of... landtong. Men mag dus 'n in zee uitstekende landpunt wel tong noemen maar niet neus. Dàt zou te oolyk wezen. Heel onwillekeurig geeft B.V. door 't gebruiken van 'n aanschouwelyke voorstelling, aan welks beeldwaarde hy niet dacht omdat ze door ouderdom in rang, daalde tot 'n woord dat slechts beteekenis heeft op den klank af, een voorbeeld van dezelfde dichterlyke taalwording die hy als dom afkeurt!

Landtong is goed, o ja, maar neus ook.

Op tong:


Heet Afrika versmacht van dorst, en strekt
Z'n droge tong ter Zuidpool heen, of 't soms
'n Ysberg ter verkoeling lekken kon!

Op neus:


De italiaansche laars bedreigt met spoor
En hak 't verouderd Griekenland, en schynt
Als met den neus te snuf'len wat er valt
te snappen in Sicieljes voorraadschuren.

En, tot slot van dezen neuzen historie, de hollandsche zeeman, juist andersom dan de oolyke (domme) OLBschryver maakt Gris Nez tot Kaap grinès. Ziedaar, (heel onwetenschappelyk, hoop ik, maar naar waarheid, naar iets feitelyks) neus tot Nes gemaakt. Dit doet me voorloopig geloof slaan aan de beteekenis van Nes = voorgebergte of uitstekende landtong. Maar zeker is 't nog niet. Ik moet opsporen hoe de ns (of sn die ook in snoet, schnaufs, snuiven, snateren, snip/langbek), snebbe (rostrum [44.] rostrum: voorsteven (lat.)) iets kenschetsend-vooruitstekends heeft) aan die beteekenis gekomen is! Zietge, dàt noem ik etymologie, en niet de kwestie of die s & n door ö of oe of eu verbonden zyn, 'tgeen overal verschillend is naar keel en lippenvorm, of zelfs naar 't karakter der sprekenden. Een driftig gemoed tracht zich te uiten door òf 'n stommen klinker tot 'n langen zwaar geaccentueerden uittehalen, òf 'n heelen klinker inteslikken. En, zonder drift nu juist, 't menschdom wurmde altyd met de pogingen om zich begrypelyk te maken, hoe dan ook. Als voorbeeld het gewicht dat we op den leggen in ordèntelyk, 't heel onnoozele òrdentlich toch maar.-

Begryp goed, S.V.P. dat ik niet beweer in deze slordige schryvery iets afgehandeld te hebben. Maar als ik dat beproef, kom ik nooit klaar. Dat ik U zooveel schreef is om U 'n blyk te geven van de waarde die ik op Uw vriendschap stel. Hartelyk van ons beiden gegroet.

Uw vriend

DD

Schryf me niet uitvoerig terug ik wil u geen servituut opleggen. Hè, de ‘Japansche Gesprekken’ zyn in Zuid-Amerika in 't Spaansch vertaald. Nahuys is daar, de engelsche vertaler van den Havelaar.

Komiek, die Buss met z'n weglaten van dogma's! Net iemand die om zich te voegen in 't gebrek aan ontwikkeling der metselaars, hun voortaan zal toestaan te beginnen met de tweede verdieping! 't Geloof aan 'n ‘Hemelsche Vader’ is dogma. En wat beteekent hier: ‘hemelsch’? Alwys, almachtig, volmaakt, heilig, d.i. 'n vyand van 't booze en 'n vriend van 't goede. Welnu, wàt goed en wàt boos is moet alweer door 'n dogma worden uitgemaakt. Men kan de rez de chaussée [45.] rez de chaussée: benedenverdieping (fr.) van 't gebouw niet missen. En meer dogmaas. Gods ‘heiligheid’ &c brengen mee: straf & belooning (anders klemt de moraal niet!) en de leer dáárvan is alweer dogma. Daarby behoort uit... christendommelyk oogpunt: zondeval, kans op verlossing dóór geloof (dogma!) zaligheid of verdoemenis, allemaal dogmaas.

En hoe komt Buss aan 't idee, aan den wensch, dogmaas wegtelaten? Zyn z'n dogmaas dan niet goed? Dit mag ik zeggen maar hy niet. Hy moet zich houden aan Paulus: ‘indien de Christus niet dàt, dàt & dàt gedaan heeft, is ons geloof ydel.’-

Ik zei iets van de Spaansche vert. van ‘Japansche gesprekken’. Wat is dat spaansch 'n kinderachtige taal! Nu dit vind ik van alle romaansche liplappenspraken. Keel & tongspieren schynen by de Iberiers te veel te hebben gehad wat by de Galliers te kort kwam. - Ik ontving no 11 van V. Vloten's stuk tegen Jonckbloet. Nu, dit schreef ik u al, geloof ik. Maar ik kom er op terug om de daarin aangehaalde meening van Mr Piepers [7.] Mr. Piepers: Mr. M.C. Piepers, schrijver van artikelen tegen Multatuli in De Locomotief, en van Macht tegen recht 1884 waarin op blzz. 188 en 224 eveneens passages tegen M. die my beschuldigt van ‘oppervlakkigheid’. 't Is wel hard voor me daar ik toch sedert ca 34, 36 jaar weinig ander levensgenot bestreef dan 't nasporen van den aard der dingen, en dan ten-slotte nog zóó achterlyk te zyn dat men myn onkunde aanvoert als hoofdtrek ter karakteriseering! Dat ik weinig weet is waar (ik heb er alle dagen verdriet over) maar ik dacht niet dat ik zooveel stommer was dan sommige anderen, dan Mr Piepers byv. die zich dan wel heel erg op 't wegstoppen van z'n kunde schynt toegelegd te hebben. Ik ben zeker dat Beckering Vinckers [8.] J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. 't met Mr Piepers ééns wezen zou als ik z'n stuk over 't Oera L. Bok behandelde. 't Spyt me dat ikzelf niet aan de echtheid geloof. Wat zou ik er graag voor stryden als dit anders was, en dan zoo onwetenschappelyk mogelyk! Ja met verwaarlozing van 't verschil tusschen ö, eu en oe!