Multatuli.online

11 maart 1876

Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Wbaden 11 Maart 76

beste kerel, uw brief heeft me zoo getroffen! Daarom vooral antwoord ik terstond, om U te doen weten dat ik hartelyk aan-deel neem in Uw tegenspoed. Ge schryft zoo fideel en open en natuurlyk! Alles is zo wáár. Ik bedoel hiermee niet: er staan geen leugens in Uw brief. Zoo grof is de zaak niet! Ik meen wat fyners. Ge schetst zoo precies naar waarheid uw aandoeningen. Maar, beste kerel, één bezwaartje hoefde niet mee te tellen, namelyk 't verloren gaan van die kopie. Bezwaar U nooit over iets wat my betreft. Die kopie was zeker weinig, heel weinig, en niet de moeite waard om van te spreken, maar al waren 't vellèn geweest, ik heb te veel bewys van hartelykheid van U ontvangen, om niet heel graag ook van myn kant te toonen dat ik welwillend ben. Doch, nog-eens, in dit zaakje kan ik niet eens welwillendheid plaatsen. Dat ik naar die (in allen geval weinige en onbeduidende) kopie vroeg, was 'n gevolg van myn... beroerdheid. Ik moet even openhartig zyn als gy. Welnu, ik ben met onze ‘Specialiteiten’ in de war. Ge weet dat ik 'n heel pak Noten klaar heb. Welnu, dàt brak me den nek. By 't aanvullen en pas-maken van den tekst, waaraan we nu nog bezig zyn, wist ikzelf telkens niet of ik zekere opmerkingen al dan niet in die Noten had geplaatst. Ook is er telkens twyfel of zekere gedachte al dan niet thuishoort in tekst of in Noten. Kortom er is knoeiery in m'n werk, en telkens ben ik den draad kwyt. Ik ben hierover zoo verdrietig dat ik, als ik middelen had, zou trachten alles terugtekoopen en overtewerken. Maar dit kan niet. Het terugvragen van dat brokje kopie, geschiedde in een van die buien toen ik mezelf vroeg: hoe drommel, wou ik dat ook weer maken, aansluiten, pas-maken? 't Was alleen tot handleiding om door te zien wat ik geschreven had, weer op de rails te komen voor 't vervolg, en niet omdat die kopie eenige waarde had.

Wat overigens dat op de rails brengen aangaat, ook als zóódanig, is 't de vraag of dat onnoozel brokje geschryf me wel zou geholpen hebben. Neen, zeker niet!-

Het is dus zonde en jammer dat ge, by al Uw anderen tegenspoed, u ook nog dáárover geërgerd hebt. Mocht ooit zoiets weer voorkomen, reken dan vast op myn groote zucht om U genoegen te doen. Ik ken niets schooners dan welwillendheid (Er is kwaadwilligheid genoeg in de wereld!) en me dunkt dat ik U vooral, welwillendheid schuldig ben! Doch ook zonder dat, ik houd er van, en wou niets liever dan zóó te kunnen omgaan met alle menschen.-

Als ik niet zoo geknoeid en gesukkeld had, zou die kopie niet weggeraakt zyn. Dan was alles gladder afgeloopen.

Waarom ik knoeide en sukkelde? Ik ben niet wel. M'n kwaal zit niet in m'n lichaam, want physiek mankeert me niets, volstrekt niets. Geen hoofdpyn, geen koorts, geen verkoudheid zelfs (waarvan straks meer.) Maar, beste kerel, m'n gemoed is krank, en dit werkt nadeelig op m'n denkvermogen. Dit is hoofdoorzaak van m'n knoeien. En dit is ook de reden van 't uitblyven der voortzetting van de Woutergeschiedenis. De manier waarop men my sedert de laatste paar jaren heeft aangetast - neen, dit is niet juist gezegd! De zaken zelf, waarover men my aantast, en die heel anders zyn dan men meent, hebben my geknakt. M'n vrouw en kinderen zyn me afgeronseld. ‘Zeg dat dan, openbaar dit dan, schryf dat dan’ meent ge? Dat kàn ik nièt! Eensdeels moet ik dan dingen zeggen (ook omtrent V. Vl!) die ik niet rechterlyk bewyzen kan, al weet ik dat ze waar zyn! En 2o dan moet ik intieme zaken behandelen, die te wreed zyn voor m'n gevoel, en toch niet begrepen worden. Sedert vele jaren moet ik my inspannen om m'n verdriet te verkroppen, en dit put zoo uit! [1.] uit: oorspr. volgde hier Hoe dit alles zy, ons boek moet.-

Dat óók 't lamlendig werken van de drukkery meehielp om me in de war te brengen, is waar. Ik heb veel zaken te-gelyk in 't hoofd (zoowel voor de pers als partikulier. Men heeft geen begrip van m'n korrespondentie. Dáárover straks nog iets.) Als ik nu met ‘Specialiteiten’ bezig was, en iets vroeg of wachtte, en 't kwam dan niet, dan lei ik dàt werk terzy, en trachtte me weêr optewekken voor wat anders. Wanneer dan later de ‘Special’ weer boven water kwamen, was ik er (met m'n niet behoorlyk gerangschikte) gedachten, weer glad uit. Dan was 't weer: ‘hé ja, wat wou ik eigenlyk zeggen.’ Kortom, dat geeft slecht werk! Hoe dìt zy, 't boek moet nu zoo gauw af, als mogelyk is, en ik zal m'n best doen. Dus: spoedig kopie!-

Dat sukkelen met Uw bediende(n) is verdrietig. Ajakkes, wat is die histoire met den eersten, vies! En dat zal ‘gods woord’ verkondigen. In weerwil van Uw verdriet, schoot ik toch in 'n lach by uw physiologie van den tweeden. Volgens Gellert [2.] Gellert: Christian Gellert (1715-1769), duits schrijver van moralistische fabels. moet hy door z'n domheid fortuin maken. Weet ge wel dat dit zoo onmogelyk niet is? Hy staat niemand in den weg, men dringt hem niet opzy door jalouzie. Dit is 'n groot voordeel.-

Dank voor de brochure van Loffelt! Ja, dat stuk is hartelyk geschreven, en zoo goed als 'n derde 't schryven kan. Maar... maar... Nu gyzelf zegt reeds dat ik er aanmerkingen op hebben zal. Hoofdaanmerking is dit: dat de onhebbelykheid van V.Vl. (die flink bewezen wordt) my niet baat. Dit moet 'n rechtvaardig beoordeelaar van L's werk zeggen. L. heeft bewezen dat V.Vl. 'n beroerdeling is. (Dit is wáár & veel erger dan Loffelt weten kan, maar ik weet het!) Maar Loffelt heeft niet bewezen dat de tegen my ingebrachte beschuldigingen onverdiend zyn. Dit kan ikzelf alleen bewyzen. Hoe dit zy, ik ben L. grooten dank schuldig. 't Zal me benieuwen of V.Vl. antwoordt. Ik gis dat ik nog eens gedwongen zal zyn lostebersten. Maar, och, 't is zoo pynlyk! En ik voel dat ik me verneder. Bovendien, 't is 'n werk van langen adem. Ik zou moeten ophalen van... 1843 af. Kortom 't zouden Mémoires worden. En wat al wespennesten zou ik moeten verstoren! Of ik daar bang voor ben? O neen! Maar... 't is renteniers werk, en geen arbeid voor iemand die leven moet van z'n pen. - Ik zei u dat ik niet verkouden was, welnu ik ben 't sedert lang niet geweest. 't Zwakste deel van m'n lichaam is (en was altyd) m'n keel. De uwe is rauw van 't hoesten, zegt ge. Precies, ik ken dat. Ik nu heb sedert 10 [3.] 10: oorspr. stond hiervoor langer. maanden niet gehoest. Nu weet ik wel dat het 'n bekende gekheid is, ongeroepen den dokter te spelen, maar toch meen ik U m'n opmerkingen over dat onderwerp te mogen meedeelen. Keizer Tiberius (die om den drommel niet gek was!) zei: ‘wie op z'n 40n jaar niet wys genoeg is om zichzelf te genezen, hoeft niet genezen te worden.’

Ziehier dan myn ervaring, zoowel wat mezelf aangaat, als door achtslaan op anderen.

Door warmte (zegge: broeien!) maakt men de keel hoe langer hoe gevoeliger.

(Dit geldt ook voor andere deelen, 't hoofd byv. Dat men rhumatische aandoeningen, zinkings, kathar, nevralgie &c - al die namen beteekenen eigenlyk niets bepaalds, 't is maar dokterspedanterie, zich in 't grieksch uittedrukken! - dat men die dingen tydelyk door broeien en zweeten verdryven kan, mag waar zyn. (Niet eens altyd!) maar... ze komen telkens terug, en eindelyk blyven zy!)

Ik wil by de keel blyven. By persoonlyke ondervinding weet ik dat koude gunstig werkt. (Waarover straks meer) Maar ook in 't algemeen is er dunkt me gebleken dat het broeien van den hals [4.] hals: oorspr. stond er keel. nadeelig is. De difteritische aandoeningen van de keel begonnen in de (altyd afwisselende) ziektegeschiedenis der menschen 'n hoofdrol te spelen na de periode der hooge stropdassen, bouffantes, cachenez [5.] bouffantes, cachenez: verschillende soorten shawls. &c. Dit nu is geen bewys dat keelziekten uit kunstmatig aangebrachten warmte voortspruit, maar 't geeft stof tot nadenken, vooral in-verband met andere opmerkingen. De hals der vrouwen was ten-allen-tyde minder bedekt dan van de mannen. Als 't warmhouden nuttig was, moesten de vrouwen meer dan de mannen aan de keel souffreeren, en dit is zoo niet. (Alweer geen bewys, maar 't leidt er toe.)

Het komt me voor dat juist de hals [4.] hals: oorspr. stond er keel. meer dan eenig ander lichaamsdeel zoo koel mogelyk moet worden gehouden, om gelyken warmtegraad te hebben met de ingeademde lucht die inwendig de keel raakt. Het komt me voor dat juist dit verschil (en nòg iets) de keel zoo byzonder gevoelig maakt.

Dit ‘nog-iets’ is de reeds gebruikte lucht (kool- en stikstof) die men in gesloten kamers en vooral te-bed liggende, inademt. De uitgeademde lucht is voor 't gebruik bedorven, en prikkelt. Ze doet zeer. Ze dwingt tot hoesten. En... hoesten doet hoesten. Want de pynlyke wryving kwetst slymvlies en huid, en maakt ze dáárdoor alweer gevoeliger voor nieuwe prikkeling. Wie eens gebruikte, en door inwendige verbranding van koolzuur beroofde lucht, weêr inademt, kan even zoo goed met open mond boven 'n komfoor gloeiende coaks gaan zitten. Dan moet men hoesten. Vandaar dan ook dat iemand die verkouden is, z'n hoestbuien niet op straat heeft, maar wel alsi in 'n warme kamer treedt, en vooral: eenige oogenblikken nadat hy te bed gaat. In 'n slaapkamer is geen beweging en de laag lucht die op den patient ligt, is spoedig verbruikt. Dan ademt hy stik- en koolstof, en moet hoesten. Als de bui hevig geweest is, zoodat hy opgezeten heeft, en dus de lucht wat in beweging gebracht, zal hy weldra (zoodra de kramp van de eerste bui bedaard is) wat beter lucht ademen, en dan heeft-i kans in slaap te raken. Soms is de prikkeling van den bedorven lucht zóó erg dat men of niet in slaap raakt (o, ik ken dit by ondervinding!) of zich wakker hoest. Maar soms slaapt men, zonder hoesten, door. Dit laatste bewyst dat de hoest veroorzaakt worden kan door 'n oorzaak van buiten, die men door verdoving der zenuwen in den slaap niet gewaar wordt. Een ‘koorts’ byv. die uit inwendige oorzaken ontstaat, zou men niet slapende ondergaan. Maar dit laat ik nu daar. Myn ondervinding is dat (schrik niet!) dat tocht, zegge luchtverversching, vooral 'snachts in 'n kamer waar niets beweegt, nuttig werkt! Ik slaap met open venster, en m'n bed zonder gordynen, staat er maar twee voet van af! Dikwyls sneeuwt het op m'n gezicht! En ik ben zóó gewoon aan die kou, dat ik aan 't hoesten raak als ik 't venster den rug toekeer! Nu mag ik 'n ander die paardenkuur niet aanraden. De gestellen verschillen.

(O, ik heb nog vergeten te zeggen dat ik ook 'n venster openzet, waarmee 't venster van de slaapkamer korrespondeert. De haren waaien me over 't gezicht, dus: altyd ongebruikte lucht. Dàt houd ik voor hoofdzaak.-

Daar ik me nu verzekerd houd dat het hoesten U kwelt by 't inslapen, zou ik U raden (zonder open venster dan) iets te bedenken om de lucht in beweging te houden. Ge kent in winkeluitstallingen die draaiende etagères? Ze loopen door 'n gewichtje, geloof ik. Als men zoo'n mekaniekje verbindt met 'n waaier (eerst vèr van 't bed, later naderby) zoodat de gebruikte luchtlaag vervangen wordt door ongebruikte, dan gis ik dat uw hoesten genezen zal. Althans hier is kans op. Dat de keel zoo aangetast kan zyn dat dit middel niet meer helpt, weet ik wel. De dokters zeggen dat men hoest omdat er iets aan de keel hapert. Soms is dit waar, maar lang niet altyd. 't Gebeurt dikwyls dat men 'n keelontsteking krygt omdat men te lang gehoest heeft, en dit hoesten zelf begint door 't prikkelen van bedorven lucht. Althans dit is dikwijls 't geval. En de andere hoofdoorzaak zal wel zyn 't onevenredig warmhouden van de hals, daar men toch niet te-gelykertyd de inteademen buitenlucht vewarmen kan. Wel weet ik dat men dit poogt (wat juist bewyst dat men die onevenredigheid wil wegnemen) en wel door ‘respirators’ van yzergaas. Maar die dingen kùnnen niet goed zyn, daar ze 'n magazyntje van bedorven lucht vormen.

Een belangryk punt zou wezen: 't ademen door den neus. Dit hebben wy tot groot nadeel onzer gezondheid, afgeleerd. Er bestaat 'n boekje over, dat veel waars zegt, maar niet precies de manier aangeeft hoe we ons genezen van de hebbelykheid om met open mond te slapen. Een muilband? Dat 's te gek. (Het boekje heet: een gesloten mond bewaart de gezondheid, door een arts te Gouda by GB. van Goor zonen.) Zeker staat er ook veel nonsens in, maar ik geloof dat de hoofdzaak belangryk is. Er moet, naar ik verneem ook iets over staan in 't neerlandsch Tydschrift voor geneeskunde.

Gut, wat 'n lange brief. En zoo slordig geschreven! Nu, dat 's nièts. Ik ben gestoord ook, en sluit nu in haast.

Wees hartelyk gegroet, en bekommer U nooit weer over iets wat my aangaat!

Uw vriend

DD

Begin eens 's avends by 't slapen gaan, met van tyd tot tyd met de hand wat te waaien voor of boven den mond. Maar liever dat toestelletje. Men kan 't zelf wel maken. 't Kan loopen òf door 'n gewichtje, of - beter nog - door 'n horlogeveer. 't Hoeft den heelen nacht niet dóór te loopen. De vriendelyke groete van m'n vrouw, die ook Uw brief zoo oprecht en fideel vond!

Ah ja, ik zou nog iets zeggen over Korrespondentie! Er zyn menschen die boos worden, als men hun niet schryft. Die grove aanval van Dr. V.D. Linde in den Spectator [6.] Zie bij 25 december 1875. was alleen omdat ik hem niet geschreven had, en niet bedankt voor 'n present Ex. van z'n schaakboek! Toch wist ik niet beter of ik was wel met den man, en op-eens scheldt hy me uit!

En iets dergelyks gebeurde dezer dagen met zekeren Buys. [7.] Buys: Arnold Buys, auteur van Ideën in de trant van Multatuli; keerde zich steeds feller tegen hem. Zie bij 24 nov. 1876. Die man schreef me telkens lange brieven waarvan de toon me mishaagde, iets iets... ik heb er geen woord voor. Ik was er vies van, zoo mal overdreven flikvlooiend. Daarom antwoordde ik niet. Welnu, ik zie dat-i me nu uitscheldt. Gut, ik heb zulke gekke aanrakingen met m'n publiek!