Multatuli.online

17 februari 1875

Brief van Multatuli aan Vitus Bruinsma. Twee dubbele velletjes postpapier, beschreven tot en met midden blz. zes. (M.M.)

Bovenaan de brief staan de regels: Vergeef die onbehoorlyke vlek, een gevolg van 't opdraaien der lamp. Tot overschryven heb ik den tyd niet, wat me spyt, want ik houd niet van slordigheid. Ze is ‘onzedelyk’. Mogelijk wordt op de enveloppe gedoeld. De door Multatuli geschreven datering moet een vergissing zijn: het bezoek van P. van Asperen Gister avend had plaats op 16 februari.

quod decet: wat behoorlijk is (lat.)

Rotterdam, 16 febr 75.

Geachte heer Bruinsma!

Tot-nog-toe moest ik my 't genoegen ontzeggen, Uw laatste letteren te beantwoorden, omdat ik daarin verhinderd werd door drukte. Thans in Holland om de repetitien van Vorstenschool bytewonen, heb ik 't niet kalmer. Ik ben gedurig genoodzaakt, velerlei bezigheden, waaronder pressante, uittestellen. Ten-gevolge van dit alles zou ik U ook thans niet geschreven hebben, indien niet 'n vry onaangenaam incident me hiertoe bewoog.

Gister avend ontving ik 't bezoek van den Heer Van Asperen. Ik moet erkennen dat ik verbaasd en bedroefd was over den staat van... verwildering - ik kan geen ander woord vinden, dat m'n bedoeling uitdrukt - waarin hy me bleek te verkeeren!

Moet dat Ontwikkeling heeten? Beschaving? Dan houd ik 't met de ónontwikkelden! De jonge man veroorloofde zich, 'n toon aanteslaan, dien ik niet zou geduld hebben, toen ikzelf - zéér lang geleden! - nog 'n onbeduidend jong mensch was.

Zulke manieren behagen me niet! Ze kwetsen m'n smaak, m'n begrippen over opvoeding (van individu en menschdom beide), m'n schoonheidsgevoel (dat één is met zedelykheid), m'n waardigheid, en vooral: de waardigheid der denkbeelden die ik verkondig, waarvoor ik gewerkt en geleden heb. Ik verkies niet, aan andersdenkenden 't voorwendsel te leveren tot de beschuldiging dat vryzinnigheid den mensch tot 'n vlegel maakt. Juist andersom! Ik geloof dat ontwikkeling leiden moet tot veredeling. Wie dit niet inziet, heeft my niet, of slecht gelezen. Waar ter wereld heb ik iets gedaan, gezegd of geschreven dat iemand het recht geven zou, my aantespreken alsof-i met me achter den ploeg had geloopen, of... daar vóór? Ja, daar vóór, want zoo'n gedrag, brute als 't is, kan by trekossen te-pas komen. By beschaafde wezens, niet!

Kort voor dat... vreemd bezoek, ontving ik 'n paar studenten uit Delft. Zy kunnen getuigen of ik vormelyk, lastig of kwalyknemend ben. Reeds in den Havelaar immers, gaf ik blyk van makkelykheid op dat stuk, door den kontroleur - 'n man van zekeren rang toch, die reeds veel gepresteerd had, en zeker 'n twaalftal jaren ouder was dan de heer V. Asperen! - te ontslaan van zekere vormen, voor zoo ver die lastig waren! Ik hecht niet aan styve gedwongenheid, maar wil daarom niet geacht worden plompe onbeschaafdheid in de hand te werken.

De heer V.A. mompelde iets over ‘Friesch’ of ‘friesche manieren’. Ik heb Friezen gekend, die zich behoorlyk wisten te gedragen. Doch al ware dit zoo niet, ik regel me evenmin naar friesche zeden, als naar die van Lapland. Ik geef van myn kant en vorder terug: quod decet! Indien 't niet-gelooven aan 't Godsspook van dezen menschenplicht dispenseerde, zouden we verkeerd doen dat spook te verjagen.

Ik acht het myn plicht, daar ik door Uw bemiddeling - nu tot m'n groot verdriet - met den heer V.A. in aanraking kwam, U van die ontmoeting kennis te geven ter informatie, en (des-verkiezende) tot naricht.-

Zoodra ik in den Haag kom, zal ik de eer hebben, aan Juffr. Schaepman vergunning te vragen haar m'n opwachting te maken. Zeker zal 't HED aangenaam zyn, te ontwaren dat myn vryzinnigheid zich ánders openbaart, dan door 't aanslaan van 'n toon die zou kunnen doen vermoeden dat we samen 'n vodderapers-carrière hebben doorgemaakt.

Na beleefde groete, met alle achting,

UEd Dw. Dienaar

Douwes Dekker.

Dank voor de toezending van Uw stuk over de aëronautiek. Indien 't me vergund is 'n op- of aanmerking te maken, is 't deze, dat ge (voor den leek althans) niet duidelyk hebt gemaakt, hoe de condensatie gebruikt wordt als dynamisch hulpmiddel. Uitzetting immers op-zichzelf, baat niets. Men heeft de regeerbare afwisseling van extensie en condensatie noodig, om den stoom bruikbaar te maken als beweegkracht. Daarom dan ook dat Watt, Fulton, de Caus niet ‘de stoomkracht’ hebben ontdekt. Deze kracht kende ieder ketellapper, die wel genoodzaakt was, veiligheids kleppen aan z'n vaatwerk te maken, om niet door moeder Natuur te worden gestraft met 'n explodeerenden oorveeg. Het ‘Toulon’ der zaak lag in 't toepassen der afwisseling van tensie en ontspanning, niet waar? Wilt ge my eens zeggen of deze aanmerking op uw stuk gegrond is?

Ik geef U verlof, myn wyze van beschouwing in zake: beleefdheid (natuurlyk zonder naam te noemen) overal waar 't tepas komt, meetedeelen. Misschien kunt Ge daardoor sommigen 'n deceptie uitwinnen. Zéker is 't dat ik voortaan wat omzichtiger wezen zal in het toelaten tot m'n binnenkamer!

Uit de ‘Schrift’ blykt niet dat Jezus, die als ik ‘gelykheid der menschen’ predikte, zoo onaangenaam aan stellige óngelykheid herinnerd werd!