Multatuli.online

28 januari 1875

Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Vier dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Hogarth: de engelse schilder en graficus William Hogarth (1697-1764), in wiens werk de afbeelding van personen en groepen een inslag van satire krijgt.

Wiesbaden 28 Januari 75

Waarde heer Waltman! Hartelyk dank voor de tweede f60! Ze komen my goed te pas, en ik kan uw vriendelykheid niet genoeg roemen. Gut, ik heb schik in uw vraag naar ‘heidenmäszig’ of ‘mässig’. De Duitschers sukkelen als wy aan geleerdhedens over niemendal. Verbeelje ze hebben 'n methode om de sz., wanneer ze met latynsche letters drukken in ss te veranderen, 'n klaar bewys dat het er niet op aankomt! Dit laatste is juist m'n algemeene thesis. De letterkunde gaat ten-onder door 't gekibbel over letters. Dat ik, in weerwil hiervan wél let op de korrektie van myn werk, heeft 'n byzondere reden. Juist omdat ik in hoofdzaken zeer liberaal ben, moet ik met zekere styve deftigheid voor den dag komen, om niet m'n denkbeelden te doen lyden onder de vreemdheid of ongegeneerdheid van m'n spelling. Ze zouden zeggen: zie je wel hoe gemeen hy is, hy schryft de voor den, mens voor mensch, eenigzins voor eenigszins. (fraai, die sz!) Het is dan ook dáárom dat ik terug gekomen ben van m'n eerste manier, om namelyk wat overbodighedens wegtegooien. Toen ik 'n kleine jongen was, hadden we 'n meid die in 't h.houdboekje ‘vis’ schreef. Zóó'n schepsel was beneden alles, meende ik.

Dat was recht kinderachtig van me, en Publiek is nóg zoo. Zelfs betaalt men professors voor 't bespreeken van zúlke wetenswaardigheden. Wát leveren onze professers in hun eigen vak? Een ‘meester’ schoenmaker kan 'n schoen maken, maar 'n doctor in de letteren schynt niet noodig te hebben iets in z'n vak te leveren. 't Is toch eigenlyk 'n gruwel! Maar ik zou spreken over heidenmässig. 't Woord is 't eerst in gebruik gebracht door Von der Heydt, den voorlaatsten Minister van financien in Pruissen. By gelegenheid eener begrooting zekere som willende kwalificeeren als byzonder hoog, ongemanierd hoog, ‘heidensch’ hoog, zei hy heidenmässig. 't Woord heeft fortuin gemaakt, en past eenigszins in Louise's mond. 1o omdat ze kan verondersteld worden, in Duitschland thuis te hooren. (Ze sprak in de 1 akte van Wilstädt, dat 'n duitschen klank heeft.) Bovendien Duitschland was sedert eeuwen 'n prinsessenstoetery. 2. omdat het woord studentikoos familjaar is hetgeen klopt met haar zeer byzonderen ernst en treurigheid. Ze geeft telkens op-eens iets als 'n kwinkslag om zich als het ware te wapenen tegen de beschuldiging van styve doceerende pedanterie. Daarom ook laat ik haarzelf zonder complimenten de vuile banken afstoffen. Telkens schudt ze 't professorale en de hoogheid af. Dit wat haar ernst aangaat. Met haar doorgaande treurigheid is 't even zoo. Ze wil niet weten dat de zaken beroerd gaan en dat de Koning zich weggooit. Eerst heel op 't laatst breekt die treurigheid uit, maar zoo lang mogelyk doet ze haar best 'n luchtigen toon aanteslaan om haar ernstig leed te verbergen. 't Is de vraag of Jufvr. Kr. die overgangen goed zal weergeven. Er moet blyken dat er in Louise meer omgaat dan ze zegt. Alleen in dat zwygend tooneel op 't slot vertoont ze afgemat door 't inhouden van haar verdriet, haar ergernis en haar verachting, haar ziel en négligé. Nu, heidenmässig is een van de zeer familiare uitdrukkingen waarmee ze tracht zich luchtig voortedoen. De vertaling: ‘heidensch’ is wel nagenoeg letterlyk, maar 't geeft den zin niet terug. (Wy zeggen: 'n heidensch leven of lawaai, zonder daarby juist aan heidensche mythologie te denken.) 't Is overigens alleen 'n versterkend bywoord zonder meer aanspraak of letterlyke opvatting dan ‘afgedriedokterd’. In myn jeugd was in zwang: ‘ongemakkelyk’ maar de eisch was dat de a als è werd uitgesproken. Misschien is dit nóg zoo.-

In den George van Vorstenschool is 'n fout van teekening. In 't begin maak ik hem zóó bête dat-i onmogelyk (door welken schok dan ook) vatbaar kan worden voor 'n edel voornemen. Welnu, dit is 'n gevolg van 't geschreeuw: ‘dat is de Koning!’ Ik ken Willem III niet. Al kón ik hem en al wist ik van hem in 't partikulier leven allerlei kwaad, dan nog zou ik me wel wachten daarop te doelen. Alleen publieke zaken mogen publiek behandeld worden. Hoe dit zy, men riep: ‘dit is de Koning!’ En de pret hierover van velen die waarachtig niet hooger staan dan George in Acte I, ergerde my zóó, dat George er ten laatste beter afkomt, dan aanvankelyk m'n plan was. Maar de hieruit ontstane fout trek ik me niet erg aan. Louise is en blyft hoofdpersoon, en de rest is byzaak.-

Blyspel? Beste kerel, 't is zoo mal met die dingen! Zeker is 't dat het op dit oogenblik daarmee heel slecht staat. Als ik al de afgekeurde en weggeworpen brokken aan elkaer kon zetten, had ik er zeker al 'n stuk of wat. Maar één Blyspel heb ik nog altyd niet! Telkens betrap ik me op den lust om verhandelingen te schryven waarom ik (of men) in Holland geen blyspel kan leveren. Ons publiek, sedert eeuwen bekathechizeerd, wil altyd leeren. Kyk, zoo:

Eerste bedryf. Jan snoept peeren, en is verliefd op Grietje. Daniel is verliefd op Grietje, en zegt: ‘de goede God zal me bystaan.’

2e Bedryf. De booze Jan, voortgaande op den weg der zonde, probeert Grietje te schaken, maar Daniel volhardt in de deugd. ‘Al werd z'n dierbare Grietje 'n beetje geschaakt, zegt-i, God zal alles wel ten beste keeren.

3e en 4e Bedryf. Vinnige stryd tusschen Daniels God en de policie die Jan's booze plannen op 't spoor is, maar telkens verhinderd wordt in 't toehappen omdat de auteur 'n stuk in vyf bedryven geannonceerd heeft, en Daniels bravigheid (met God) eerst mag zegevieren op 't slot.

5e Bedryf. Jan, aan de politie ontsnapt, wordt met Gods hulp door Daniel gepakt. Prettige bruiloft, veel kinderen, executie van Jan. (de tweede laatste vermakelykheden na 't vallen der gordyn.)-

Publiek gaat naar huis en is zeer tevreden over de moraal. ‘Zieje wel, dat komt van 't peeren snoepen!’ zeggen de brave vaders tot hun kroost. En: ‘'t stuk is inderdaad van zedelyke strekking!’ zeggen de recensenten, die zich altyd aanstellen als Catoos van moraliteit.-

Ja, Kunst werkt beschavend! Maar dit moet niet geschieden (of althans niet uitsluitend!) door 't geven van lessen. Welke les neemt men mee van 'n concert? Uit 'n muzeum? Opwekking van schoonheidsgevoel (of bevrediging van dat gevoel) is hoofdzaak. Men moet niet de menschen voorpreeken dat ze niet stelen, men moet trachten hen zóó te stemmen dat ze 't stelen verachtelyk vinden zouden ook al werd het tegendeel gedoceerd.

De mogelykheid bestaat dat de kunstenaar, de moralist, de dichter, de wysgeer, de menschenvriend (al die dingen loopen in één punt uit) zich geroepen voelt 'n ondeugd te gispen,


(Zie Hogarth en Cruikshank met hun welsprekende geschilderde pleidooien voor matigheid!)

maar de hoofdroeping van den artist ligt niet in 't bestryden van ondeugd als zoodanig. Zonder zelfs dááraan te denken, moet-i geven wat in hem omgaat op 'n manier die den smaak in 't verkeerde doet verliezen. Niet de ondeugd moet uitgeroeid worden maar de grond waaruit ze ontspruit behoort te worden verbeterd. Wie 'n bepaalde ondeugd gispt handelt als de onverstandige huisvrouw die, wetende dat er ongedierte in haar meubels is, zeggen zou: ‘hé, neem toch die wandluizen weg die daar loopen’. De eisch is dat ze haar meubels zóó schoonmaakt, zóó behandelt dat het ongedierte er niet in huizen kán.-

Wat nu litteratuur aangaat, ons Publiek (bedorven door preeken) wil altyd en by elke gelegenheid 'n wandluis... aangewezen te zien, liefst een in 't ledikant van z'n buurman!-

Nooit is 'n vergelyking geheel juist (dan immers ware 't gelykheid, en er zyn geen twee dingen gelyk) daarom iets anders. Waarom eten wy? Om in 't leven te blyven? Neen! Niet daarom alleen! In dat geval zouden we terugkeeren tot de eikels der Germanen. Wie net genoeg voedsel zou gebruiken d.h. precies de noodige voedingstof om te voldoen aan de eischen der stofwisseling, zou wel niet sterven van honger, maar dát leven beantwoordde waarlyk niet aan 't begrip dat we als beschaafde wezens aan 't woord ‘leven’ moeten hechten. Er is o.a. afwisseling noodig. We gebruiken dingen die als voeding de moeite van 't verteeren nauwelyks waard zyn, maar toch nuttige funktien verrichten omdat ze de organen in bezigheid houden en bekwaam maken om de zaken te verwerken die wél voeding inhouden. Gesteld dat 'n volwassen mensch noodig heeft: zooveel eiwit, zooveel proteïne, zooveel kalk, zooveel zuurstof...


(ik geloof weinig van de chemische wyshedens op dit stuk. Onlangs heeft ‘de beroemde’ Virchow beweerd dat er in bouillon niet de minste voedingskracht zit. Als ik hem in den kost had, zou ik hem uitgekookt vleesch te eten geven.)

Nu, gesteld eens dat men de als voeding noodige stoffen in de geringste volume, zonder toevoeging van onvoedzame bestanddeelen aan 'n mensch toediende, dan zou hy sterven! Ik kan dit bewyzen. - Aan de lui die altyd vragen: wat leert men nu uit dat boek, uit dat kunstwerk, uit dat blyspel, zou ik op myn beurt andere vragen voorleggen:

1. Waarom eet je schorseneelen?
2o Wat leert je vrouw uit dat strikje op haar hoed?
3o Waarom heeft 'n moschroos of zelfs 'n Camellia (die niet eens geur heeft) meer geldswaarde dan 'n plantje kamillen?
4o Hoe knap ben je wel, man, die zoo altyd en eeuwig bezig bent met wat te willen leeren?-

Is 't niet komiek, dat 'n maatschappy waarin zóóveel geest en verstand en kennis zoo... heidenmässig verwaarloosd wordt, zich aanstelt als weetgierig en leergraag? Positieve huichelary is 't niet (er zyn weinig huichelaars: 'n moeielyk vak!) maar de een praat den ander, en ten-laatste ieder zichzelf na. Men dringt zich die leergraagte op.

Die kathechizeerwoede, die voorgewende-oefeningsmanie is een der hoofdredenen waarom ik tot nog toe geen kans zie 'n blyspel te maken. Ik kan niet rekenen op m'n publiek. Juist ik niet. Want zie, ikzelf ben dikwyls professeraal opgetreden. Daarmee heb ik velen gewond (wat me dagelyks blykt: adres Van Vloten!) en zoodra ik me ga bewegen op zoogenaamd lager terrein, zullen ze terstond uitroepen: ‘hy zakt, hy zakt, kyk eens, hy zet ons schorseneelen voor, inplaats van ossevleesch!’

Nu stoor ik me aan den smaak van publiek niet, namk in dien zin dat ik niet om 't al of niet bevallen anders schryven zal dan m'n indrukken meebrengen, maar wél worden die indrukken verlamd en bedorven door 't besef dat men m'n werk zal gebruiken als 'n steen om me mee te gooien. Dit breekt de élan.-

In-weerwil van dit alles, geloof ik toch wel dat ik ten-laatste 'n blyspel leveren zal, maar ik vrees dat dit alleen mogelyk is als ik ophoud me te forceeren. Funke heeft geen schuld, ikzelf had me geen taak moeten opleggen, daar ik by ondervinding weet hoe onmachtig dit me maakt. Niemand kan beseffen hoe vreeselyk onbekwaam ik dikwyls ben in veel dingen. Er zyn oogenblikken, dagen en weken dat m'n stommigheid aan 't idiote grenst. Dit is de letterlyke waarheid. Men zegt wel eens: ‘te dwaas om alleen te loopen,’ Nu. dit komt met my dikwyls voor.-

Ik heb U met zooveel pleizier dezen brief geschreven, maar ik lees hem niet over. t Zit er dood op dat sommige zinnen niet rondloopen. Maak ze dan maar goed. t hoeft niet gedrukt, goddank, en dan is zoo'n beetje slordigheid 'n uitspanninkje.-

Nog iets van 't Blyspel. De dolzinnige leerwoede van m'n publiek is en blyft hoofdzaak, maar er bestaan byzaken die ook hinderlyk zyn. Het leven in ons land is styver dan byv. in Frankryk. Men uit zich minder. Zelfs de manier van wonen draagt hiertoe by. In alle buitenlandsche stukken loopt men in en uit alsof de salon van Mnheer A, B, C &c, 'n beurs of societeit ware. Hieruit volgt dat men in 'n hollandsch stuk veel moeite heeft om de handelende personen ongezocht by elkaer te brengen. In buitenlandsche stukken stapt men over dit bezwaar brutaalweg heen. Telkens staan de planken vol personen aan wie de huisheer eigenlyk vragen moet: ‘man, wat doe je hier?’ Welnu, in 'n vertaald stuk slikt men zulke onmogelykheden, maar in 'n stuk van my zou men 't niet gedoogen.

En dan onze ongelukkige 2e persoon! Gy? Welnu, dit kan ge of je worden, maar hoe dan met den 4n naamval, of als 't bezittelyk is? ‘Je rydt goed te-paard.’ Dit kan er door. (schoon niet eens altyd.) Maar: ‘dit is jou paard’ of: ‘is dit paard het jouwe’ of: ‘dit zeg ik aan jou’ klinkt al te bar. Ik erken dat onze afkeer van jou ongegrond is. Waarom hindert het you der engelschen niet? En evenmin hun thou? En 't duitsche du? Maar hoe ongegrond ook, 't is nu eenmaal zoo!-

Wees heel hartelyk van my gegroet

tav.

Douwes Dekker

Nog altyd weet ik niet of 't me mogelyk wezen zal by de opvoering van Vschool in Holland te komen. Dit is wel verdrietig voor me.