Multatuli.online

28 november 1874

Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.)

Van de tweede helft van het eerste velletje is onderaan een smalle strook afgeknipt met enig tekstverlies op blz. 3 en 4; evenzo van het tweede velletje met enig tekstverlies op de bladzijden 5, 6, 7 en 8. De laatste regel staat verticaal op blz. 8 in de marge rechts.

Johannes Hilarides, q.v.: quod vide (lat.), sla dit na, zie V.W. VI, blz. 666.

Wiesbaden 28 Nov 74

beste Vos, Van nacht bracht ik 'n brief van Mieske in de bus.

Uw brief, voor eergister avend ontvangen, deed ons heel veel genoegen. Prettig!

Van ochtend las ik Uw laatste stukken ‘E e.A..’ Ze zyn keurig! Komen die in Vogels III? Ja, dit moet ge doen! 't Is zonde dat ze maar één dag zouden leven! (Ik denk nog veel ongunstiger over B., dan gy. Maar als ik 't precies zeg zooals ik 't meen, verdenkt men my van overdryving.)

V. Vloten! Ik weet niet hoe ik met hem ‘aan’ moet. Ook over hem zou m'n oordeel den schyn van overdryving hebben. Dat 's 'n vervloekt werk! Toch zal ik niet op den duur kunnen zwygen op z'n provocaties. 't Is me duidelyk dat-i met my aan den slag wil. Ik gis dat-i ook over onze ‘Ansichten’ over Bilderdyk verstoord is. Pour cause dan! Zie, als litterarisch professer en als Bloemlezer heeft-i Bilderdyk geprôneerd...


(Is't waar, dat in de Bl. uit de werken van Mr WB. al de treurspelen - dus ook de prachtige Floris, maar de rest is niet beter - zyn opgenomen?)

Nu, hy professioneel letterman, heeft zich vergist in de aanbidding van dat kalf. Dit kan hy niet slikken, en ook dáárom, gis ik, mocht uw naam niet pryken onder de Ned. dichters der XIX eeuw. t Is 'n domme zet van hem.-

Z'n beschuldiging van ‘vertoonziekte’ is er met de haren bygesleept. Juist om niet in 't oog te vallen, schryf ik nagenoeg als ieder ander. (Zie voorberichtje by de laatste uitgaaf van m'n bundel I.) En vertoonziek? Na m'n ontslag uit de Indische dienst, wachtte ik vier jaren voor ik 't Publiek in de zaak mengde. Ik knoeide al versjes in 32 (ja vroeger!) en was 40 jaar toen men 't eerst van me hoorde! En zelfs toen nog maar omdat ik, na lang zoeken en pogen, geen ander middel vond. Ligt er niet gratuite kwaadaardigheid in die aanklacht van ‘vertoon

(....)

over de gewichtige ij en y kwestie te vervelend zyn. Ook stáat y typografisch beter. En zy die zich met die kwestie inlieten (Bilderdyk aan 't hoofd) raken zelf verward in hun wysheid, net als Johannes Hilarides, q.v. (blz. 320, bundel V.)-

Jammer dat ge niet den schyn op u moogt laden my natedoen, anders stelde ik u voor om v. Vl. te plagen door 't eens vooral aannemen van de y.-

Ik kreeg van morgen 'n alleraardigsten brief dien ik u graag ter lezing zond, maar ik moet verlof vragen aan den schryver.

(....)

of ik inderdaad zoo'n slechte kerel was als de menschen zeiden? Dát woudi weten, want: hy had anders zoo'n byzondere sympathie voor me. 't Aantal brieven van die soort, is legio. Ook anderen in den geest van dien onderwyzer. Die van vandaag is lief en vertrouwelyk. Maar over 't geheel ben ik beu van “aanhangery”. 't Diept niet en draagt niet. Ook heb ik dikwyls verdriet en last gehad van 't al te fideel antwoorden. Op die wys namelyk ben ik in aanraking gekomen met dien Cohen Stuart. Ik heb me wel eens voorgenomen nooit meer te antwoorden, maar dit is zoo bar.

(....)

denk goed over Roorda. Hy is in den allerstriktsten zin van 't woord: eerlyk man. Hiermee gaat misschien samen dati niet of moeielyk plooit, ook daar waar hy best 'n beetje kon toegeven. Ik zeg u dit omdat hy me onlangs schreef dat zeker stuk van hem... ik weet niet meer wát? Hy scheen te wachten op antwoord, of zooiets. Ik heb hem toen geschreven dat ge op reis waart. (Wat de zaak eigenlyk was, weet ik waarachtig niet, en ik heb geen lust het optezoeken.)

Ook vrees ik dat hy, by

(....)

redaktie of direktie zyn wrevel luwt. Dit kan zyn. Doch hy is achtenswaardig en ik zou 't jammer vinden als ge hem zonder noodzaak ontstemde. “Noodzaak” noem ik: gepaste zorg voor de existentie van blad of Tydschrift.’

Ik, byv, vorder niet dat Spectator of Vaderland alles opneemt wat ik zou te zeggen hebben, ook al ware 't uitgemaakt dat ik gelyk had. Nu gis ik dat onze beste Roorda dit anders inziet, en in dat geval moogt ge niet toegeven. Maar... hy is 'n achtenswaardig mensch. Dit moet ge weten! Op dit oogenblik alweer staat hy op t

(....)

zeer noodig heeft, optegeven uit point d'honneur. Hy heeft in de overloopende maat: le courage de son opinion. 'n Zeldzame fout! Op dit oogenblik ligt hy - en ik ook - met Bientjes overhoop. Roorda schreef 'n stuk dat - wáár, meen ik, van inhoud - voor B's krant te bar was. Nu erken ik dat B. zich niet hoeft te offeren, en er lag 'n brief gereed om de wederzydsche verplichtingen zoo goed ik kon te analyseeren, toen ik zag dat B. den Javaannutschwindel aanpryst! Toen schreef ik hem dat alle gedachtenwisseling met iemand die zoo grof de waarheid in 't aangezicht sloeg, me onmogelyk was.

Nu inderdaad geeindigd. Ik ben daar met Mieske aan 't scandeeren geweest van uw verzen.

(....)

de ‘vrouwtjes’ zyn hier niet by, omdat ik 't stuk wil overschryven.