Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

3 juli 1873

van

Abraham Benjamin Cohen Stuart (bio)

aan

Multatuli

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (1984)

terug naar lijst

3 juli 1873

Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.)

Na het woord verdacht aan het einde van de tweede zin heeft Multatuli met potlood een kruisje gezet, en deels bovenaan blz. 1 deels in de linkermarge met potlood de volgende notitie gemaakt:

Dit wil weer zeggen dat ik niet ten tweeden male genoegen nam met z'n toon, met z'n: geen achting. Ik vond het al zeer mooi dat ik niet op z'n eersten brief hem op z'n plaats zette! Hyzelf noemt m'n eerste brief: ‘van zeer verplichtenden inhoud’ en gaat dáárna voort met z'n uitdrukkelijk niet-achten.

Den Heer E. Douwes Dekker

Wiesbaden.

Leiden 3 Juli 1873.

WelEdele Heer!

Ditmaal erken ik zonder voorbehoud, dat ge mij verrast hebt. Op zulk eene wending, als ik gister in uw brief van den 1 dezer vond, was ik na uw' vorigen zeker niet verdacht. Ze heeft mij tevens, tot mijne beschaming, doen zien dat het dilemma, waarin ik u meende te vangen, nog een' uitweg liet, waarop ik niet gerekend had. Het mooist is, dat gij, in uw'edelen toorn over verleiding tot ‘gemoedelijk antwoord’, over ‘fopperij’, ‘gebrek aan eerlijkheid’, ‘gevaarlooze insolenties’, en wat dies meer zij, mij juist de woorden uit den mond neemt, die uw gedrag van mij had moeten uitlokken.

Van uwe ridderlijke uitnoodiging tot openlijken strijd ben ik evenmin de dupe. Al wil ik aannemen, dat gij de redenen niet bedacht hebt, die mij verhinderen juist deze brieven in 't licht te geven - wat ik zelfs niet voor een gedeelte doen kan, zonder gevaar te loopen van door uw antwoord tot openbaarmaking van alles te worden gedrongen -, of al kon ik u in staat achten, ze op eigen gezag openbaar te maken of openlijk te bespreken, om te toonen dat gij het meent, ik weet toch te wel, hoe gij ‘ontleden’ kunt, als gij er u eens toe zet, om aan zulk moedbetoon eenige waarde te hechten.

Zooveel te meer oprechte hulde echter aan Uwe behendigheid, al zou zij schitterender zijn uitgeblonken, als ze niet twee dagen vereischt had, om zulk eene uitkomst te vinden.

Blijft het nu bij uw voorstel aan mijn' zoon, om de betrekking af te breken, het zal mij voor hem voor 't oogenblik leed doen; maar voor zijne toekomst zou ik slechts voordeel kunnen zien in zijne bevrijding van den macht, die uw beeld en uw woord over hem uitoefenden; te meer sedert uw laatste brief aan hem mij opnieuw overtuigd heeft, dat uw invloed, ondanks al uwe goede lessen, allerminst geschikt is, om een overspannen gemoed als het zijne te behoeden voor de gevaren, waarop ik u wees. Mocht echter onverhoopt de briefwisseling tusschen u en hem in dien geest worden voortgezet, dan zal ik mij althans kunnen troosten met het bewustzijn, het mijne gedaan te hebben, om u en hem voor de gevolgen te waarschuwen. Intusschen verheugt het mij nu dubbel, in geen van mijn beide vorige brieven te hebben gehandeld naar het thans door u gegeven voorbeeld, om een brief voor den vorm met ‘hoogachting’ te teekenen, na vooraf te hebben duidelijk gemaakt, dat en waarom die betuiging niet zonder voorbehoud kan gemeend zijn.

Hoe gaarne had ik echter gewenscht, dat voorbehoud te kunnen loslaten! Wie weet wat nieuwe verrassing mij nog wacht na de welsprekende tusschenkomst van mijn' zoon? Maar laat ik nu althans oppassen mij niet meer aan gissingen te wagen!

Voor 't oogenblik kan ik tot mijn leedwezen nog niet anders eindigen dan ik de beide vorige deed, met mij te noemen

Uw dienstw. dienaar

A.B. Cohen Stuart