Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

27 juni 1873

van

Abraham Benjamin Cohen Stuart (bio)

aan

Multatuli

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (1984)

terug naar lijst

27 juni 1873

Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan vijf bladzijden beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)

periculum in mora: gevaar door uitstel (lat.)

in dubiis abstine: onthoud u in geval van twijfel (lat.)

lapsus calami: verschrijving, schrijffout (lat.)

Den Heer E. Douwes Dekker,

Wiesbaden

Leiden 27/6 73.

WelEdele Heer!

De buitengewone spoed en zeer verplichtende inhoud van Uw antwoord laat mij niet toe, U lang naar wederantwoord te laten wachten.

Uwe gevolgtrekkingen uit het tijdsverloop tusschen het begin en de afzending v. mijn' vorigen kan ik slechts voor een klein deel beamen. Zeer alledaagsche stoornissen verhinderden mij, hem dadelijk te voltooien; maar den 23 's av. lag hij werklk. gereed, en 1 nacht heb ik hem opzettlk. laten liggen, om over een en ander nog eens na te denken, en wel inzonderhd. over de vraag, waarop mijn PS. het antw. bevatte, of ik nam. mijn' zoon met mijn stap bekend zou mkn. Evenmin als gij - ik zal uw verstandig voorbld. maar volgen in 't gebruik v. dit voornaamw. - was ik, of ben ik zelfs thans nog zeker, of ik wél deed met er hem onkundig v. te lt.; maar juist omdat ik die zekerhd. niet vinden kon, en er in ieder geval geen periculum in mora bestond (te minder daar ik afdruk v.d. brief heb), meende ik mij vooreerst te mt. houden a. het in dubiis abstine.

Schoon ik nu, zoo als ik zeide, nog altijd niet met mijzelf eens ben, of ik beter gedaan had met anders te besluiten, zou ik nu evenwel in uw verzoek eene voldoende aanleiding gevonden hebben, om mijn' zoon te zeggen, dat ik u geschreven had, al ware 't niet, dat hij toevallig uw' brief het eerst in handen kreeg, en dus door adres en postmerk dadelijk de waarheid op 't spoor was. Trouwens had ik mij geen oogenblik voorgesteld, buiten zijn weten met u in voortgezette briefwisseling te blijven, maar meende eerst wel eens de uitwerking van mijn eerste schrijven te kunnen afwachten.

Zoo ik daarbij ook a.d. moglkhd. dacht, hetzij van geen of van een minder aangenaam antw. te ontv., was daarmede niets in Uw nadeel bedoeld. 't Is me, helaas, al zoo vaak gebeurd, woorden en daden geheel anders opgenomen te zien, dan ze bedoeld waren, dat ik mij altijd dien voorbereid te houden op het geval, om te laat tot de ontdekking te geraken, dat ik me niet duidlk. genoeg heb uitgedrukt. Gij zult zgg., dat ik, juist door zulk gevaar ook v. u te vreezen, of alth. te voorzien, getoond heb, u niet te kennen, die toch beter lezen kunt dan de meesten. En toch... hoe hebt ge dan in mijn schrijven eenigen grond kn. vinden voor het vermoeden, dat de ‘zware grieven’, waarvan ik sprak, ook zelfs maar voor 1 deel berustten op verkeerde inlichtingen over uw karakter, terwijl ik uitsluitend gewaagde v. uwe geschriften?

Van deze heb ik de vroegere natuurlk. rds. voorlang op Java gelezen, en ben nu met de tweede lezing v d. Ideën, in herdruk, tot in d. 4den bundel, na de prachtige ‘Vorstenschool’, gevorderd. Mijn zoon hft. niet gerust, eer hij uit zijn zakgeld al uwe werken bij elkr. had, mooi gebonden, en met papier doorschoten! Vooral ook om zijnentwil ben ik zeer verlangend u in te halen, en hindert het mij, den weinigen tijd, dien ik a. 't lezen geven mag, schier aanhoudend te zien ingenomen door dagbladen, tijdschriften en andere lectuur v.d.dag.

Intusschen heb ik dan toch al meer dan genoeg v. u gelezen om de vraag of de inhoud v. uw brief a. mijn' zoon mij niet verraste (‘verrastte’ zal wel 1 lapsus calami zijn?) gerust ontkennend te kunnen antwoorden. Ik zou op die vraag missch. kunnen volstn. met te zeggen, dat de ‘verrassingen’ in uwe schriften zoo veelvuldig zijn, dat men er al spoedig te zeer a. gewend raakt, om nog door iets v. u verrast te worden, evenals het vermogen in verwondering uitgeput raakt, wanneer men eenige uren achtereen de kunsten v. 1 goochelaar hft. zitten aanzien. Men weet dan eenml. vooruit, dat alles, waarop bijz. de aandacht gevestigd werd, juist niet is, waar of zoo als men 't verwachten zou, of nu en dan, voor de afwisseling, weder eens daar of zoo, als men 't wél verwachten zou, als men niet op eene verrassing rekende; zoodat men tenslotte, en wel de schranderste misschien 't eerst, ophoudt eene of andere bepaalde uitkomst te verwachten. Gaarne voeg ik er evenwel bij, te midden van al dat ‘verrassende’ te veel blijken te hb. gevonden v.d. edelste bedoelingen - vooral ook waar ze 't minst opzettlk. onder de aandacht gebracht werden - dan dat het mij had kn. bevreemden, u den goeden weg te zien wijzen a. wie hem bij u zoeken komt.

Laat overigens de vergelijking met 1 goochlr. al klinkt ze niet zeer vleiend, u niet doen meenen, dat i.d. de neiging tot het ‘verrassende’, die mij voorkomt, tot de meest in 't oog loopende kenmerken v. uw' schrijftrant te behooren, op zich zelf 1 fout zie, al acht ik ze wel degelijk 1 groot gevaar voor 1 onbevangen streven naar waarhd. En meent ge wellicht, v. die neiging vrij te zijn, althans er u nooit door van 't spoor te ltn. leiden, het is in ieder geval ook niet 1 v.d. zwaarste grieven, die ik bedoelde.

Waarin deze dan wel bestaan, vraagt ge mij niet, maar zoudt het misschien gedaan hb., zoo gij er niet te veel op rekendet, ze openlijk behandeld te zien. Of het daar ooit toe komen zal, is echter nog meer dan twijfelachtig. Natuurlk zou ik eerst alles v. u gelezen en er de noodige aanteekeningen uit genomen mt. hb.; maar al liet uwe voortvarende pen mij ooit zulk 1 rustpunt bereiken, of al kon ik over 't gevaar heenzien v. u min of meer i.d rede te vallen, er is meer wat mij terughoudt. Ik zie er altijd tg. op, mij buiten 't gebied v. mijne bijz. studie te wagen; en al deed ik het reeds meermalen in korte dagbladartikelen, meest ongenoemd, hier zou 't 1 gansch andere onderneming gelden, niet alleen om den grooten omvang v. uwe werken, den rijkdom, de verscheidenheid en 't gewicht der behandelde onderwerpen, maar ook om den eigenaardigen vorm dier behandeling, die 't zoo moeilk. mkt., de over 't 1 of ander uitgesproken inzichten of aangevoerde gronden onder 1 blik samen te vatten. Wel heb ik soms gedacht aan 1 kort protest tg. sommige v. die inzichten en aanwijzing v. enkele in mijn oog valsche redeneeringen; maar eensdls voldeed mij dit te weinig, waar ik zoo overvloedig stof vond tot tegenspraak, en ten andere ontmoette ik, schoon te zelden, toch nu en dan dergelijke vertoogen v. anderen, die mij toeschenen, mijn optreden, als ik toch niet meer beoogde, minstens overtollig te maken. Verlangt gij nochtans eenige opheldering, zie hier dan in 1 paar woorden mijne zwaarste grief. Zij betreft uwe herhaalde en heftige aanvallen, niet enkel op de maatschappij in 't alg, maar op verschillende personen in 't bijz., wegens verwaarloozing v. volkswelvaart: aanvallen, die zeker ten volle, maar ook dan alleen gerechtvrdgd. zdn. zijn, indien zij vergezeld gingen v. 't bewijs, dat die vermeende verwaarloozing haar grond had, hetzij in onverschillghd. of in verregaande onbekwmhd., met andere woorden, dat het middel voor de hand lag om d. agewezen kwalen te genezen. Gij zegt, meen ik, ergens uitdrklk., dat middel te kennen, en wel 1 hgst. eenvdg. middel: niet dit, en niet dat, maar wat dan wel, lt. gij, voor zoovl. ik weet, ghl. in 't midden! En al hadt gij nergens beweerd, het te kennen, uwe geheele aanklacht hft. immers slechts dan eenigen zin of schijn v. redlkhd., wanneer het niet alleen a. u, maar ook a. anderen, en wel zoo alg. bekend is, dat het verzuim van het toe te passen 1 misdd. wordt. Toch geldt het pauperisme tot heden vrij alg. voor een onopgelost, zoo al niet onoplosbr. vraagstuk. Is het dat ook voor u, wat ik inderdaad mt. bln. gelooven, zoolang mij het tegndl. niet blijkt, wat beduidt dan al uwe verontwaardiging tg. anderen, die er evenmin raad op weten? wat beduidt nog bv. i.d. Vorstenschl die aanklacht v. ‘broedermoord’ tg. zekere klasse v.d. maatschij. waaraan de ellende v. 't volk geweten wordt? En zijt ge werklk. of waant ge u in 't bezit v. 't middel, dat wel voor den steen der wijzen v. onzen tijd zou mg. gelden, hoe kunt gij het dan met 1 gerust geweten 1 oogenblik voor u houden, en gevaar lpn. het in uw graf meê te nemen? Hoe, gij kunt geene woorden vinden, om uwe minachting en ergernis te koelen a. hen die hunne krachten a. andere belangen wijden, zoolang het volk gebrek lijdt, het vleesch duur blijft enz.; - gij weet nochtans - want dat kan u niet onbekend zijn - hoe allen, die de volkszaak het meest ter harte nemen, zich nog altijd vruchtls uitsloven op middelen, om er maar eenige wezenlk verbetering in te brengen; en gij wien het afdoend geneesmiddel zou geopenbaard zijn, gij gunt u den tijd om boekdeel na boekdeel te vullen met Ideën, met grafschriften op Th., met de misères v. 1 publ. redenaar en dergelijke; gij haalt u het hart op a. schimpredenen op parlementaire zoowel als democratische parlages, i. pl. v. handelingen, en laat het arme volk, waarvan ge zoo roerend spreken en zingen kunt, maar smachten naar de tooverspreuk, die zijn lijden kan opheffen! Die gedachte is indrdd. zoo afgrijslk, dat ik er geen oogenbl. in ernst plts. a. geven kan, en er dan ook slechts melding v. mk. om u te pltsn. voor 1 dilemma, waarvan ik mij niet voorstll. kan dat het nog 1 derden weg voor u openlt. Of ja, missch. 1 soort v. middenweg, in dien zin, dat er dan toch wel iets te doen is tot vermeerdering v. volkswelvaart, wat alg. genoeg bekend, missch. ook door u aanbevolen is en toch verzuimd wordt; maar behalve dat de geheele toon en strekking v. uw beklag - bv. i.d. vergelijking v.d. toestand der werkende klassen in Ned. en Rusl. - zich onmoglk. in zoo beperkten zin lt. verklaren, herinner ik mij niet, ergens door u bewezen te hb. gezien waarin en door wien dan toch eig. willens en wetens zulk verzuim zou gepleegd zijn.

Zoolang ik uwe schriften niet tot het laatste h. uitgelezen, bleef ik altijd hopen, dat gij toch eindlk v. zelf tot het besef zoudt komen, dat v. uwe tallooze wissels op de toekomst deze ééne vóór alle andere mst. worden afgelost. Zoo gij dit echter rds. deedt in de laatste stukken, die ik nog niet las, zou ik dit wel v. mijn' zoon vernomen hb., die weet, hoe zwaar juist deze grief bij mij weegt. Trouwens, al ware 't zoo, dan zou het nog altijd meer geluk dan wijshd. zijn, dat er u de tijd toe gelaten werd, en zoudt gij, door er zoovl. jaren meê te wachten, m.i. schuld op u geladen hbn., waarbij alles, wat ge a. Th. en anderen met of zonder recht verwijten kunt, in 't niet verzinkt.

Zoolang dan ook op dit punt uw gedrag niet op vold. wijze voor mij opgehelderd is, acht ik het niet de moeite waard, en heb ik, ronduit gezegd, zelfs het hart niet, over andere grieven, schoon ze mij indrdd. ook niet onbeduidend voorkomen, in verklaring te treden. Zoolang toch kan ik niets anders in u zien dan 1 ‘mooischrijver’, die nu ja het goed meent, die te veel nadenkt om niet veel goeds en belangrks. te zgg., en daarbij begaafd is met 1 buitengewoon talent om het op geestige wijze te zgg., maar met te weinig geweten, om i.d. rol. v. menschenvriend, laat staan in die v. zedenmeester au sérieux te worden genomen.

Om ten slotte nog even op mijn' zoon terug te komen, ik heb, om hem v. mijn kant het meest mglke vertrouwen te toonen, nu maar ghl. open kaart met hem gespeeld, en hem zoowel uw brief als mijn' vorigen ltn. lezen, en zal het ook met dezen doen, zoodra hij v. 1 korten uitstap terugkomt. Hij hft. mij toen ook nog 1 en ander v. zijne brieven a. u medegedeeld, o.a. dat hij u geraadpleegd had over de vraag, of hij voor ambtr. stud. zou, en gevreesd had, dat mij dit hinderen zou. Wat mij echter in zijne mededeelng. hinderde, was juist alleen dat hij dit v. mij denken kon, daar ik toch meen hem genoeg blijken te hb. ggv, v. boven zulke kleingeestghd. verheven te zijn. Ook onthoud ik mij v. elke poging om invloed uit te oefnn op den aard v. uw antw., en stel mij tevreden met u, voor zooveel noodig, onder uwe aandacht gebracht te hb., wat daarbij in aanmerking zou dienen te komen.

Het voorafgaande zal U tot verklaring strekken, waarom ik bij de betuiging v. oprechte erkentlkhd. voor de a. mijn' zoon betoonde be-langstellng en voor den welwillenden inhoud van uw schrijven a. mij, mij voorshands niet anders teekenen kan dan

Uw dw. dienaar

ABCohen Stuart.