Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

12 mei 1873

van

S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)

aan

Multatuli

 

Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (1983)

terug naar lijst

*12 mei 1873

Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (RvE. blz. 257-259). eene hopelooze zaak: bedoeld is de oude erfeniskwestie, waarover in de brieven van 20, 21 en 23 februari wordt gesproken.

Rolle, 12 Mei '73

Waarde Dekker! Vergeef mij, dat ik uw hartelijken brief niet eerder beantwoordde, maar ik ben sinds eenige dagen in eene koortsachtige spanning over die hartelooze, ellendige Hollanders, die door niets, zelfs niet het bloed hunner kinderen, te bewegen zijn tot het ontnemen van de macht aan prullen en egoïsten, gelijk v.d. Putte en Loudon. Eerst heden zend ik de laatste verbeteringen! Het is dood jammer, dat gij niet iets over die zaak schrijft in dezen tijd. Maar gij zijt misschien nog meer overtuigd dan ik, dat bij ons volk geene woorden meer baten, als zelfs zulk eene nederlaag als de geledene niets vermag. Dewijl ik nog altijd een greintje geloof in de macht van het woord ten onzent heb, vatte ik de pen maar weder op. Ik heb door die drie vreemdelingen, waarvan ik u in mijn jongste kattebelletje sprak, ons bestuur zoo zwart mooglijk doen maken. Zoo ik niet een ander sprekende had ingevoerd, zou men weer geluld hebben van wrok, gebrek aan vaderlandsliefde, enz. Zoo ge 't ding geen herdruk waard keurt, zeg 't dan met de u eigene waarheidsliefde, sans ménagements.

Hartlijk dank voor uw aanbod. Maar ik had geen geldgebrek. Alleen leven wij zuinig, en ik, die 20 jaren langs de schitterendste bewijzen van finantiëele onbekwaamheid heb gegeven, laat mijn vrouw de kas beheeren. Zij spaart voor de kinderen, die van hun hart geen moordkuil zullen maken, naar 't schijnt, en later een kapitaaltje moeten hebben om niet verplicht te zijn den mond open te houden met het schrijven van brochures. Toen ik in 1865 met Mama te Delft kwam, zei zij mij nog maar acht gulden te hebben. Wat te doen? Ik schreef in vier dagen: ‘De liberalen en mijne verbanning’ en kreeg daarvoor f 125. -. Als de menschen 't boekje niet ‘mooi’ vonden, klopte ik op mijn buik en op mijn zak. Mijne vrouw ontzegt zich soms een geheelen zomer en winter het genot van eene peer. Ge begrijpt nu, waarom we die zware pakketten over eene hopelooze zaak niet aan u zonden.

Hoe komt 't toch, dat ik vroeger nooit dien Bilderdijk walgelijk heb gevonden? Die vervloekte schoolvos, M. van Berkel, te Montfoort, heeft mij bedorven. Alle weken moesten wij verzen bulderen. Ik was 9 jaren oud. Floris V heb ik nooit gelezen, maar Sox, die u ook tegen schijnt te staan, beviel mij, zoo ook ‘De Vloek’, de ‘Ondergang der eerste wereld’, en toch zullen ook wel daarin de karaktertrekken van den bedrieger te vinden zijn. Ge hebt zeker iets vernomen omtrent de jongste uitgaaf van zijne brieven? Hij ranselde zijne zwangere vrouw.

Een pedant in den nederl. Spect. zegt, dat gij zelf slecht de interpunctie in acht neemt, terwijl ge dit verwijt aan van Lennep's uitgaaf van uwen Havelaar.

Hoort ge niets meer van Feringa? Het schijnt, dat gij hem hebt bewogen geen kloppartij voor 't publiek aan te richten, en dat hij nu voor u bang, maar op mij boos is. Ik hoor niets meer van hem. De man is kleinzeerig.

Het Milit. Tijdschr. is niet ten onder gegaan. Integendeel. De limiteering van mijn honorarium heeft opgehouden. Ik had de Jobstijding gelezen in een brief van Peripataeticus (!) aan het weekblad ‘Insulinde’. Ik was ongerust. Anders had ik geen geloof moeten schenken aan dien weinig gemoedelijken man, die zijne correspondie aan een orgaan met een aan u ontstolen titel, begint met op u neer te zien! Hij zegt dat hij geen fancy-artikelen à la Multatuli zal leveren. Alsof hij dat in zijn macht had!

't Is jammer dat ge geen noten geeft bij ‘Vrije Arbeid’. Verras ons tenminste met een Naschrift.

Hoe fijner gij gevoelt en denkt, des te meer moet de wereld u ergeren. Daarentegen hebt gij genietingen, aan bijna ieder ontzegd.

De kleine nuf kwam gisteren buiten: ‘Mama, 't is waarachtig net zomer.’

Laatst toonde Henritje een stijven kop. Ik zei tot mijn vrouw: Laat hem maar in zijn vet gaar koken.

Ja, zei Marietje, en dan zullen wij hem maar braden en opeten, dan hebben we geen stouten jongen meer in huis.

Voor eenige maanden leed Henritje door kiezen krijgen aan diarrhee. Hij had zich wat laten ontvallen op den vloer. Onmiddellijk kwam de nuf met een emmer water, spons enz. Na haar reinigingswerk te hebben volbracht zei ze: ‘Stoute jongen! ik moest je bij de koeien zetten!’

Ik ga wandelen, ik ben nog beroerd. Zijt met Mimi hartelijk van ons gegroet.

Uw vriend

R.v.E.