Multatuli.online

*1 januari 1873

Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, begonnen op oudjaar 1872. (RvE, blz. 229-235).

Van deze brief is slechts een klein gedeelte in handschrift bewaard gebleven, nl. éen vel met bovenaan een strookje papier waarop Mimi iets heeft genoteerd dat kennelijk een voorafgaande passage samenvat. Hoewel de keerzijde door een groot kruis is doorgestreept, heeft zij de tekst onverkort afgedrukt. Het handschriftelijke fragment begint met cône is van éen familie en eindigt met niet roeren kan. Voor dat gedeelte volgt de onderstaande tekst uiteraard de autograaf.

Wiesbaden 31 Dec. 1872.

Beste Roorda! Ik ontving uwe brieven van 23 en 26. De laatste bracht me dat confidentiëele stuk van den Weledelen Heer Katz. Uw antwoord is flink en waardig. Nu ja, maar nu hebt ge om mynentwil eene... relatie verloren! Ik zou eigenlyk heel gaarne dat vreeselyke derde stuk van u lezen, om daaruit te zien wat dan voor dien Telegraaf zoo ondrukbaar kan geweest zyn? Zit het hem in camaraderie voor den N. Rotterdammer?

Aan overtuiging, conscientie, moraal in krantenschryvers geloof ik niet. De zaak is niets dan industrie. Maar ook als zoodanig vat ik niet wat ze tot leiddraad nemen. Ik begryp dan nog beter den vuilen Asmodee, die zich aan de roomschen schynt verkocht te hebben. Die kerel heeft le courage de son métier.

Ik ben weer in een bui van lettermisselykheid. Een stemming van: och, al dat geschryf en gewryf! - En... van dat geschryf moet ik leven! M'n eigen werk komt me voor als vervelend gezeur. Laat me eerst uw beide brieven doorloopen.

In zeer hoogen zin is gevoel en verstand één. Dat eenzyn is (byna?) overal de conclusie, niet alleen van 't divergerende, maar zelfs van 't schynbaar disparate. ↑ ↑ zoowel als ← →. En dat ook fysieke gevoeligheid eenigszins samengaat met intelligentie en vatbaarheid voor geestelyke aandoening zal wel waar zyn. We lezen telkens van gemartelden die zich goed hielden. Ik kan niet gelooven dat daarvan in onzen tyd zooveel voorbeelden zouden zyn. Ook beweert men dat vrouwen beter bestand zyn tegen pyn dan mannen.

Eene andere vraag is of niet fysieke gevoeligheid in evenredigheid staat met verbeelding. Het besef der continuïteit verzwaart de pyn. Een dier heeft dat besef niet, of althans niet in die hooge maat. Wy lyden, behalve door 't oogenblikkelyke, ook (of meer) door de herinnering aan 't vorige, en den angst voor wat er volgt omdat we ons dat levendiger dan brutes voorstellen. Daarin zyn zonderlinge onevenredigheden. Velen zyn meer bevreesd voor 't splyten van een nagel dan voor 'n grooten wond. Ik byv. ben minder bang voor 'n houw dan voor 'n steek, en 't meest voor 'n diepte. Het trekken van een kies gaat by my vergezeld van iets aangenaams. Wie zal zoo-iets verklaren?

Die overgang van a in å is maar 'n onderdeel van die verwisselingen. Alles gaat over in alles.

a in ê. (paard = peerd. mama = mem.)
aa in ôâ. vlaamsch en overal.
e in a. kersen karsen.
y in a. (vlaamsch: Amsterdam ligt aan het Aa.)
Juist een der oudste benamingen van water aoea, aqua, oea wa, wad, oeëd oeäs was wasser, wad.
a in i. wasschen = wisschen.
waage (weegschaal) wieg, (t begrip van schommelen) band, binden, finden, fand.

au in ooi. gau = gooi.
ou in ooi. kouw = kooi
etc etc. etc.

Voltaire (meen ik) heeft gezegd en fait d'étymologie, les voyelles ne signifient rien du tout, et les consonnes peu de chose.

Myn liefste studie zou ‘taal’ zyn, nam: het opsporen der Geschiedenis van 't mensdom uit de (darwinsche) ontwikkeling der uitingsmiddelen. Ik zie duidelyk de sporen van een urtaal. Het begrip: water speelt daarin een groote rol. Evenals de gehuchten en steden zich kristalliseerden om 'n punt aan 't water, heeft zich ook alöm de taal uitgebreid om den klank heen die men van water had afgeluisterd. 't Maleische ayer is 't zelfde woord als Ahr. Het fransche cône is van een familie met ons kunnen en koning. De uitgang van onzen comparatief is dezelfde r die aa tot aar of Ahr maakte, en die als interjectie: hra! (hoerah, hurrah) vormde. Ook beduidde ze 't heerschap: ŭr, er, her, ser (Belsa-sĕr. Nebukadnesăr (= nabi Kadna sar, de gewyde heer, Kandjieng toewan Chadna) tserclaas de Tilly. Czaar Sire Cezar Keizer-

Claas = claus is zelf: heer, d.i. de toewan gedoeng, de man in 't gesloten huis.

Dat ĕr of sĕr hebben we in meer en zeer goed bewaard.-

En de superlatief: st! D.i. niet verder met die beweging aanduidende r.

Meer = ‘maha-r’ = ga wat verder in grootte. Meest = maha = st = stop! Die st. is ook in kun-st = het toppunt van kunnen. 't Engelsche cunning gaat minder ver.

Och, ik had er zoo'n lust in my geheel aan die studie te wyden! Maar ik zou jaren noodig hebben voor ik iets leveren kon dat op iets als 'n geheel leek. En dat kan niet! Hoe zou ik leven gedurende dien tyd. De kennis der talen is bedorven door de ‘letteren’. Indien tien personen een klank hooren die ze nooit in letters zagen uitgedrukt, zullen ze waarschynlyk tien manieren kiezen om by benadering voortestellen wat ze vernamen. (Zie tokkèh = gèkko. Nadowessiër = Sioux! De franschen verstonden uit iets als: nadow'ssi'ou alleen den laatsten klank. Onlangs moest me een française den naam van 'n Duitscher overbrengen. Ik meende heel mooi te verstaan en schreef Klikli of Kleklis. De man heette Glücklich! Enz. Zoo heb ik duidelyk joe verstaan in 't duitsche ihr.-

Ja, de consonanten wisselen even makkelyk als de vokalen. Cimbren, Kimbren, Cambre, Sambre, (Kamer, Zimmer) Samelen, komen, commun, gemeen. Kameraad, Si-Kamber (= sir Kamber) al die woorden zyn van één URsprong. (Ook ur beduidt water. Sprong beduidt: pentjoeran. Eng.: spring = de tyd van vloeibaar worden = lente.

Haupt en kop of kopf is één woord! 't Is de gesubstantiveerde uitdrukking van de interjectie: h...u...u...p! (Op, up, naar boven). Verwant met heffen en hoog. Dat h...u...u...p! nu is natuurgeluid, en staat in verband met de wyze van adem inhalen (longen etc.) als men tezamen iets wil opligten. Tot zulke primitieve natuurgeluiden meen ik alles te kunnen terugbrengen. Is 't niet jammer dat ik geen tyd heb? - In een land als 't onze is studie onmogelyk. Men moet toch leven! Wie betaalt de moeite die er zou noodig zyn om 'n klein boekje te leveren vol bronnen studie? 't Spreekt vanzelf dat alles licht & dicht gemaakt wordt.

Uw Marietje is snoepig met haar: ben ik uw kind? 't Lykt wel of niets meer gelykt op uitgeleerde courtisanerie, dan onschuld. Ja, dat is zoo!-

Of ik verhuizen ga? Binnen eenige maanden zal 't wel moeten. Maar ik weet nog niet hoe en waarheen. 't Hoe hangt af van werken. Ik moet 'n beetje achterstand aangezuiverd hebben en wat in de hand. En waarheen? Ik weifel tusschen... Holland en Italie. De keus is pynlyk. Ik moet hard werken en dat heen en weer zenden van drukproeven is zoo lastig. Bovendien correspondentie (met 'n uitgever bedoel ik nu) geeft zooveel aanleiding tot misverstand. En als ik dan vér van honk m'n uitgever kwyt raakte, zat ik in den brand. Aan den anderen kant heb ik in Holland een moeielijk leven. Ik kan daar geen wandeling doen zonder den eersten den besten in de gelegenheid te stellen my aantespreken. Ik heb daar verdrietige ondervinding van! Toen ik in Amsterdam dat kamertje by d'Ablaing had, ging ik 's middags naar een koffihuis om 2 of 3 couranten te lezen. Dat is in Holland ‘niet fatsoenlyk’. Wist ge dat? Iemand die zich respecteert, moet lid van 'n fatsoenlyke Societeit wezen, of de couranten aan huis ontvangen. En dan dat vervloekte: ‘ik ken hem perfect!’ van iemand die eens ergens met my in één locaal is geweest!

Wat verhuizen aangaat, weet ik dus nog niet wat ik doen zal. Maar in allen geval, ik moet eerst 'n vel of... 30 gewerkt hebben! Voor dien tyd is 't ydel kiezen, omdat ik me toch niet roeren kan. Als Vorstenschool gespeeld werd, wou ik 't graag zien. (De Natie zal dien wensch heel onbescheiden vinden!) Ik verneem dat men den 30sten (gister dus) te Deventer de tweede acte zou opvoeren. Dat is de rederykerskamer Demosthenes. (Wat 'n naam voor 'n reciteerclubje!) Nu, Demosthenes heeft me geen kennis gegeven. Ik vernam 't van Schook en Funke. Van opvoering elders hoor ik niets. Zouden de troepen te Amsterdam en den Haag er politiek bezwaar in zien? Dat is wel mogelyk! Wat 'n verdrietig arbeiden in zoo'n land.

't Zal me benieuwen wat Huet uitvoert met z'n nieuw blad. In eene annonce in 't Nieuws noemt hy zich ‘eigenaar en redacteur’. Ik zou 't wel willen lezen, maar fl. 40 kan ik er niet voor offeren.

En Feringa!

1 Januari 1873.

Daar bleef ik gister steken. Ik zit waarlyk met hem in den brand, zoowel wat z'n schryvery aangaat, als ten opzichte van z'n stryd met u. Daarby komt m'n algemeene stemming. Al dat gewurm met letters, frazen en ideën hangt me de keel uit! Ik kan dien gemoedstoestand niet goed beschryven. De Girardinsche uitdrukking: ‘spreken en schryven baat niet’ is onjuist. Dit weet ik wel. Maar wát er dan eigenlyk aan mankeert kan ik niet helder krygen. Een uitwegje is: nu ja, 't baat niet oogenblikkelyk, maar (misschien!) later! Ook dit is niet uitgemaakt. Soms ook blykt er dat schryven wél terstond invloed heeft. Soms! Ik - schryver, godbetert! - moest weten: wanneer! En hoe! Elk ander industrieel schynt te weten wat, wanneer en hoe hy z'n waar moet leveren. Dat hoort by 't vak! Daar ik dit niet weet, blykt er dat ik m'n vak niet versta. Dit maakt moedeloos.

Zou men byv. niet meenen dat uw beide stukken in den Telegraaf aanleiding hadden moeten geven tot repliek? Tot wryving? Niets daarvan. Nog eens, indien ge de zaak voortzet, en (ik wou het!) daarover gekapitteld wordt, endosseer dan uw dupliek s.v.p. op my. Ik zou er pleizier in hebben. Ik wou dat de NRC. u erg uitschold. Zóó, meen ik, dat hy een zeer bar antwoord wettigde. Dan heb ik 'n goede gelegenheid om u eens flink te verdedigen. Ik wou u dan behandelen als type tegenover type. Gy partytrekkende voor recht, de ander levende van onrecht. Gy: gebannen, outlaw, hy: polemiseerend, litterariseerend, kritiseerend met byhang van dividend.

Maar... ook dát zou weer smoren in den modder!

En ik wou u over Feringa schryven! In den laatsten tyd ontving ik drie brieven, waaruit me blykt dat hy zich 't onwel zyn met u zeer aantrekt. Dit bevalt me. Het is minder dor dan anders zou optemaken zyn uit zekere wouldbe stoïsche stellingen. Let er op, hem geen aanleiding te geven tot de meening dat... hoe zal ik zeggen. Ik bedoel: overbrievery met al de vervelende gevolgen. (Hy zei, en toe zei zy, en toen heeft hy weer gezegd etc.). Dat maakt 'n niets tot gif. En ik wou de gif er uit hebben. Eigenlyk haat ik publiek te zeer om hem 't genoegen te gunnen u te zien kibbelen. Dit zal ik hém ook schryven. Ge wondt u voor 't pleizier van beroerdelingen.

Maar... afgescheiden hiervan zit ik in den brand met zyn publicistery! Ze smaakt me niet. Maar ik heb geen lust daarover lange redenaties te houden. Wat geeft het of ik nu beanalyseer wat me daarin niet bevalt, en waarom? En brusk afkeuren staat meesterachtig. M'n blaadje is vol. Hartelyk gegroet, gy en de uwen, ook van Mimi.

Uw vriend

D.D.