Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

9 januari 1872

van

Multatuli

aan

S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)

 

Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (1983)

terug naar lijst

*9 januari 1872

Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 91-98).

toekan soerat: schrijver, klerk (mal.)

Zelden schryf ik: Idee 112; zie V.W. II, blz. 35.

Ik had le franc parler met hem: ik kon openhartig met hem spreken.

't Fabula docet: de les van dit verhaal (lat.)

telle quelle: tel quel (fr.), min of meer, zo'n beetje.

Baud: de gematigd-conservatieve Jean Chrétien Baud (1789-1859) was 1832-1836 gouverneur-generaal en 1840-1848 minister van koloniën.

Pahud: de gematigd liberale Charles Ferdinand Pahud de Mortanges (1803-1873) was 1849-1855 minister van koloniën en 1856-1861 gouverneur-generaal.

déchu pour tout de bon: voorgoed in verval (fr.).

W. baden 9 Januari '72.

Beste Roorda, Zoo, is Plet weer te Brussel geweest? En zal hy hier komen? En zal 't een weekblad zyn? Tot nog toe heb ik hem geen woord over zyn plannen geschreven. Daar ik alleen door u er iets van weet, schynt hy er een geheim van te maken.

Over 't geheel tracht ik voorzichtig te zyn in schryvery, niet wat myzelf aangaat, maar omtrent anderen. 't Figuurlyk gebruikt woord overbrieven is hier van letterlyke toepassing. A en B brouilleren soms, omdat C aan A meedeelt wat hy van B weet, al zy 't dan dat A het heel goed weten mocht. Och, over 't geheel is schryven een pitoyabel ding.

Gut, kerel ik zit zoo met Mill. St. in myn maag. Nu zal je nog gelyk krygen. Eens in zooiets gestoord, is 't aanknoopen moeielyk. En ik had nogal tegen je gebluft dat ze zoo goed zouden worden. Ik meende dat ik ze goed in 't hoofd had, maar 't lichtje is uitgeblazen. De teugels zyn me ontvallen. Dat komt wyl er sedert ik dat ding opzette, zooveel verdrietigs voor my gebeurd is.

Gister kreeg ik bezoek van drie jongelui uit Holland.


Raden Mas Ismangoon } studenten.
Wiggers van Kerchem } studenten.
Jacs. Scheltema } studenten.

Ze bleven zoo kort dat ik niet eens gevraagd heb of de laatste een broer van Constantyn is. Zeg gy me dat.

Lion verachten? Geen grein meer dan de andere courantenschryvers! 't Is me een raadsel waarom men zoo over dien man heenvalt. Voor eenige jaren verkocht zich zyn tegenstander in den Haag ('t andere oudere Dagblad) aan zyn courant, met huid en haar, d.i. met abonnés, correspondenten, relaties, officiële advertentie-rechten... kortom 't heele standje. Tot op den laatsten dag werd Lion's blad in die andere (liberale!) een pest genoemd. Als dat nu geen veilheid is, weet ik 't niet! Heeft ooit iemand, buiten my, daarover geklaagd? (ik meen in n. 451 van de Ideën). Ieder neemt aan dat de krantenschryvery eene prostitueerende zaak is, waarom nu alleen Lion aansprakelyk te houden voor de schande van allen?

Bovendien, ik heb over die heele omkoopery andere begrippen dan de gewone. 't Is me nooit mogelyk geweest een hoer te verachten. Is dit een gebrek in myn zedelyk tastgevoel? Ik heb van zulke schepsels geen anderen indruk dan iets als: och, die stumpert!

Nu, dit klopt niet met myn oordeel over Lion. Hem minacht ik wel, en ik noem hem geen stumpert, maar ik trek dáárin alleen party voor hem, dat ik 't onbillyk vind hem alleen te doen boeten voor de rest. Bovendien houd ik in veel liberalen de haat tegen dien man voor afgunst. Hy verkoopt zich duurder dan hun mogelyk was.

En nog iets over omkoopery. Hoe staat het met de kommiezen en referendarissen aan een ministerie, die voor een bepaald tractement alles schryven en bewerken ‘in den geest’ der Excellentie van den dag? Is dat niet dood-eenvoudig een kostwinning? Welke casuist vordert dat ieder toekan soerat zyn ontslag neme, zoodra hy 'n principe moet verdedigen dat het zyne niet is? Waarom is een krantenschryver meer te veroordeelen dan andere lui die hun pen verhuren of verkoopen?

Wat 'n immorele redenatie, niet waar? Wat my betreft ik zou 't niet kunnen. Niet omdat ik zoo braaf ben, maar ik ‘hok’ terstond als ik iets tegen myn gemoed doe. Ik schreef 't in Idee... ‘Zelden schryf ik wat ik wil en nooit wat 'n ander wil.’ Dit is de zuivere waarheid. Sedert ik die tuchteloosheid in mezelf opmerkte, en overtuigd was van de verregaande moeielykheid myzelf daarin te dwingen, heb ik dien dwang opgegeven. Maar 20, 30 jaar geleden, streed ik er tegen. Wat me dat gekost heeft! Eens te Baglen was een kabinetsbrief gekomen om de residenten te polsen over scholen voor zoons van inl. hoofden. De resident von Schmidt auf Altenstadt vloekte en raasde over die ‘verdomde baarsheid van de Alg. Secretarie die den G.G. zulke zottery had in 't oor geblazen’. Twee dagen later kreeg ik 't stuk om ‘aftedoen’ volgens dispositie in margine. Die dispositie begon: ‘'t denkbeeld van Z. E toejuichen’ enz. Wat me dat toejuichend stuk gekost heeft! En... ik zeide 't den resident. Ik herinnerde hem zyn vloeken by de ontvangst, en hy was kwaad over m'n geheugen. Ik had overigens le franc parler met hem, maar ditmaal kreeg ik een bar: ‘mnheer, ik verzoek u myne dispositie te volgen, en zonder aanmerkingen, asjeblieft!’

Zoo heb ik te Menado mishandelde en gevluchte pandelingen moeten terugzenden aan hun zoogenaamde eigenaars. Te Baglen had ik f200, -, te Menado 6 of 800 in de maand. Was ik nu veil, omdat ik voor 2 of zeshonderd gulden 's maands dingen deed tegen myn gemoed? Dit is zeker, dat ik het nu niet doen zou, voor niets ter wereld. In dien tyd echter kostte my 't doen meer inspanning dan nu noodig wezen zou voor 't weigeren, en ik kan betuigen dat ik in die dagen 't gevoel had van moeielyk volbrachte pligt. Maar geen twee dingen zyn gelyk, dus ook niet die dingen met de veilheid van Lion. Ik haalde maar een-en-ander aan, om 't oordeel over dien man op breeder terrein te brengen, en tevens om een legio anderen naast hem te zetten. Ik geef ú recht Lion laag te stellen, maar aan weinig anderen. Help eens kyken of Plet - dan wel degenen die hem geld bezorgen - een stuk van u plaatsen zal dat nadeelig werkt op de financien? Ik wed van neen! En alweer vraag ik: zou dit te vorderen zyn? Neen! Beste kerel, wie zou broodbakken als ieder een held was?

Nog iets van Lion. Ik sprak van hoeren. Heeft het u niet wel eens gestuit zoo'n schepsel te hooren laagstellen door wezens die slechts daarom tot 'n andere cathegorie schenen te behooren, omdat ze daartoe niet waren gedrongen door nood? Of omdat ze in stee van verhuren zich hadden verkocht? Of omdat niemand ze huren of koopen wou?

't Fabula docet van m'n redenering is, dat de Rotterdammer van Fr. van de Putte geen millimeter hooger staat dan 't Haagsche dagblad.

Voor Napoleon III trek ik party omdat hy werkte. Hy deed wat. Uw oordeel over Thiers deel ik volkomen. Ik heb zoo'n hekel aan dien vent, dat ik hem wenschte gestraft te zien als een schooljongetje. 't Komieke is dat hy gesteund wordt door Duitschland. Zonder de Pruissen ware hy zeker al gevallen. Maar zy hebben noodig dat de zaak telle quelle marcheert om hun geld te krygen, en tevens is 't hun zeker aangenaam dat Thiers niet genoeg beduidt om Frankryk te releveren. Ik vrees dat hy zich zal kunnen staande houden door zyn nietigheid. Op kleiner schaal hebben wy een voorbeeld gehad van iets dergelyks. Toen Baud aftrad, zocht hy naar iemand die onbeduidend genoeg was om naar zyn pypen te dansen. Pahud werd daartoe uitgekozen. Deze was vyf jaar lang minister en vyf jaar G.-G. Na Baud's dood was hy nu eenmaal en place, en hy bleef en place.

Nu, geheel gelyk is alweer die zaak niet met het bespottelyk fortuin van dien Thiers. Hebt ge Ruloffs gekend? Hy was off. administratie marine, later hoofdadministrateur, president Rekenkamer, Dir. van Producten, Dir.-generaal van financiën, Raad van Inlië, Vice-president, Staatsraad. Nu, Thiers doet me aan dien man denken, ook - volgens portret - in 't gelaat. Ruloffs was kittig, zoogen. driftig - nooit tegen iemand die hem áánkon! - had flux de bouche, ‘schreef 'n mooi stuk’ en dacht altyd aan z'n voordeel. Toen hy President van de Rekenkamer was, lag de oorzaak der fouten van... een of ander, altyd hierin dat er niet in plaats van zoo'n kollegie, eene ‘generale contrôle’ bestond. Dat beduidde: er moet een contrôleur-generaal zyn, nam.: I.C. Ruloffs. Zoodra hy Dir. van Producten was, verviel terstond de behoefte aan dat eenpersonig controleur-generaalschap.

Ik houd Frankryk voor déchu pour tout de bon. Niet om de nederlagen die 't leed, maar om de oorzaken waaruit die nederlagen voortvloeiden. Louis XIV met zyn gloire en litteratuur over gloire, heeft de natie bedorven. Ze is te gronde gegaan aan gerymel en frazen. Ook Napoleon III is bezweken onder de leugens zyner omgeving. Hy schynt waarlyk geloofd te hebben dat zyn land vol helden was, en in die meening zette hy zyn laatste gekheid op touw. In de fransche litteratuur jaagt elke franschman 6, 10, 100 vyanden op de vlucht. Wie dit gelooft, en met die kerels in zee steekt, lydt schipbreuk. En de verregaande onwetendheid der fransche voorlichters! Dat gaat alle begrip te boven.

Of James Loudon doof zal blyven voor de lasteringen uwer vyanden? Dit kan ik bezwaarlyk gelooven. Daartoe zou meer karakter noodig zyn, dan ik hem durf toekennen. Hy is te algemeen ‘geacht’ om iets te beduiden. Ieder vindt hem een ‘lief’ mensch. Zoo'n renommee wordt verworven door andere hoedanigheden dan die noodig zyn om u ter zyde te staan. De conditie van die lievigheid is: niets te doen te hebben met iemand die door velen onlief wordt gevonden. Ergo...

Wat ge my schryft over zwartmakery (byv. van Boutmy) is een treurig onderwerp. Met zulke dingen worden wy óndergehouden. Ik peins sedert jaren op een efficace manier om den invloed van den laster tegentegaan, en 't lukt niet. Ik weet alleen wat niet goed is: driftig afwyzen of gemoedelyk pleiten. Spot is 't eenige dat niet schaadt, maar helpen doet het ook niet veel. Doch ook daarover zou ik gaarne spreken. Er is veel by optemerken. Eén ding komt me redelyk nuttig voor, maar dat is niet voor 't grypen: geld, veel geld. Met geld... nu ja, dat weet ge ook wel.

Het oordeel van v.d. Linde over van Vloten beaam ik. Je suis payé pour le savoir. Jazelfs, myn opinie over v. Vloten is nog ongunstiger. Ik heb oorzaak hem voor valsch te houden.

Hartelyk gegroet.

Uw vriend

Douwes Dekker.

Ik zend u heden dat boek over Geschlechtliche Religion.

Meen in godsnaam niet, dat ik des schryvers conclusiën aanneem, vooral niet z'n voorgeslagen ‘heilmittel’. Integendeel! De kerel is my uiterst antipathiek, en ik zou hem myn hand weigeren. Ik noem hem vies, gemeen, smeerig. Houd dit wel in 't oog. Toch zeg ik dat zyn boek een der nuttigsten is die ooit verschenen. Ra, ra, wat is dat? Nu, lees zelf, al lees je 't niet geheel uit (een tour!) en erken de verdienste iets te durven zeggen, wat alle anderen met gemaakten onnatuurlyken afschuw verzwygen. Dat nu de verdienste minder groot is, omdat er blykt dat de auteur - die grof voelt - geen pudeur te overwinnen had, kan waar zyn. Maar dit is de vraag niet. De vraag is of 't niet tyd wordt eens eindelyk sommige dingen by den naam te noemen. De schryver baant den weg, om - nu eens de kwaal genoemd is - beter middelen uittedenken dan hy aan de hand geeft. Hy is - in de keus zyner middelen - plat. Dit is een geluk. Want juist dit noopte of veroorloofde hem te werk te gaan met zekere brutaliteit, waarmee de geheimkramery der geslachtszaken moet aangegrepen worden. Hy werpt vuil op 'n spook. Dat vuil is niet mooi, maar... hieruit kan voortvloeien dat wy 't spook verjagen.

Nog eens: de man is mỳ zeer antipathiek. Ook redeneert hy als een oude slof. Maar de feiten die hy noemt zyn belangryk, en 't is goed dat men die eindelyk noemt.