Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

9 februari 1871

van

E.J. Potgieter (bio)

aan

J. van Vloten (bio)

 

Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)

terug naar lijst

9 februari 1871

Brief van E.J. Potgieter aan J. van Vloten. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (Athenaeumbibliotheek Deventer; fotokopie M.M.)

De laatste alinea's, die geen betrekking meer hebben op Multatuli of Tine, zijn niet opgenomen.

Het uiterst moeilijke handschrift maakte het soms nodig uit het zinsverband af te leiden welk woord er kan zijn bedoeld.

il ne faut pas mettre enz.: men moet z'n vinger niet steken tussen boom en schors, zich niet bemoeien met zaken van man en vrouw (fr.) a fur et mesure: au fur et à mesure, al naarmate (fr.)

Amst.r 9 Feb. 1871

Amicissime!

Ook ons heeft het leed gedaan, Maandagavond het genoegen van Uw bezoek te hebben gemist. Wel zeker zou dan Mev. D.D. ter sprake zijn gekomen. Ik had mij innig voorgenomen bij de eerste gelegenheid de beste in te halen wat ik ten gevolge van te druk praten vreesde al een paar malen te hebben verzuimd.

Immers deelde ik U bij ons jongste zamen zijn niet mede, meen ik, dat eenige uitdrukkingen in Mev. Ds laatsten brief eenen onaangenamen indruk bij mij achterlieten? Ik durf me nauwelijks vleijen dit te hebben gedaan daar ik er mij zelf de portee weer van ontgaf. Ziehier wat ze mij 23 Decr jl. uit Padua schreef:

‘Dekker heeft mij geschreven dat men hem zoo veel onregt aandoet, nu, dat moet ik beamen, maar Dekker kan zich niet verplaatsen in de wezenlijke wereld. Ik heb hem gevraagd mij stil te laten begaan, en te blijven zorgen dat ik mij een positie verschaf, ik geloof 't mijn pligt is hoe hard het mij valt U te verzoeken mij steeds de behulpzame hand te willen bieden, zoo als U bewezen hebt te willen doen.’

Vanhier begint het vreemde.

‘Was ik alleen ik nam geene andere hulp aan dan die mij in staat stelde met hem zamen te zijn maar de kinderen wil ik geen gebrek zien lijden. Dekker zal zeer ontevreden op mij zijn, maar ik moet dat dragen. Ik wil mijzelven eene positie verschaffen, en wat ook gebeure moge, ik wijk daarvan niet af. Ontzeg mij Uwe hulp niet.’

Daarvan was immers geen sprake geweest.

‘Mijn hart breekt me als ik aan zijn lot denk, wat heeft hij alles opgeofferd en men heeft hem geen regt gedaan. Geen wonder dat hij bitter is.’

Zij heeft eenige lessen, zij hoopt in de nabije maand op een school werkzaam te zijn.

‘Waarde Heer P. denk niet dat ik Dekker afval, hij heeft ons zeer lief, en 't smart mij niet te handelen zooals hij wenscht. 't Was mijn wil, dat ik weg ging, niet de zijne. Ik dacht dat het goed was, zooals ik deed en ik ben er nog van overtuigd.’

Dit geheimzinnig episteltje van het laatste van December ging vergezeld van eene quitantie voor uitbetaalde fr. 100. - Ik zoude in het einde van Jany den Heer fischer schrijvende ZEd hebben verzocht dit andermaal te laten doen - doch wilde U eerst eens spreken over een brief door mij in die dagen ontvangen. Niets meer of minder dan een schrijven van Mult. Douwes Dekker zelf, volgens het postmerk uit Wiesbaden volgens 't briefje uit Amst. 21 Jan., beleefd ja maar beslissend tevens.

Hij neemt daarin de vrijheid mij te verzoeken de in de Arnh. Court enz. omschreven relatie met zijn Echtgenoote en kinderen wel te willen afbreken.

‘Ik ben de natuurlijke verzorger’ schrijft hij ‘van mijn gezin, en schoot in mijne verpligtingen als zoodanig nooit tekort dan waar het mij door Nederlandsche machinatien onmogelijk werd gemaakt. Geheel buiten Uwe schuld, en natuurlijk zelfs buiten Uw weten, deed ik sedert langen tijd de ervaring op, dat de nadeelen die Uwe welwillende bemoeienis mij, en dus ook den mijnen, veroorzaakte, het nut daarvan verre te boven gaan.’

‘Eerst dezer dagen’, 21 Jan. had hij zijne Echtgenoote daarover ingelicht, was dus Mevr. Brief reeds onder den indruk van dat besluit geschreven? Ik zelf, ging hij voort, zou zijn besluit billijken ware ik over alles ingelicht.’

Gedachtig aan de les qu'il ne faut pas mettre son doigt entre l'arbre et l'écorce beantwoordde ik zoo min het schrijven van Mijnheer als dat van Mevrouw. Geen avontuur me dunkt, al zijn jaren, geen avontuur van Padua. Thans heeft D.D. al het ziekelijk-eigenlievende, aanstonds al het verdenkende: een correspondentie tusschen hem en mij zou slechts in wederzijdsche miskenning eindigen. En wat Mevr betreft, de uitbetalingen geschiedden nooit geregeld op een bepaalden dag, geschiedden alleen wanneer ik toch naar Genua schreef. Mogt bij HEd. de nood dringend zijn, dan zoude zij wel aankloppen. Ik wilde over een en ander eerst Uw gedachten eens vernemen.

Intusschen legde ik mijn oor bij de Multatuli-Commissie te luisteren. Vriend Quack had er deze voor behoed, het provenu van den Max Havelaar, door de erven v Lennep afgestaan, in ontvangst te nemen. Après tout, was dat dan toch ook D.D.s eigendom. Of hij in het bezit dier som evenals vroeger op zekere kleine erfenis M.S. dadelijk weer een plan voor zamenwoning heeft gebouwd en in dien zin naar Padua geschreven? onwaarschijnlijk is het niet.

Spoedig daarna vernam ik van den Heer Wertheim dat het tusschen D. en de Comm. slechts verscheidenheid en geen overeenstemming gaf. De Commissie had zich gevleid zoo veel geld bijeen te krijgen dat zij Dekker uitgevers voor zijn geschriften kon bezorgen - hij klaagde door de kleinen waarmeê hij zich moet vergenoegen te worden beetgenomen en dat de grooten niets van hem wilden weten - en wat het honorarium van deze te wenschen overlaat aan te kunnen vullen tot f50 pr blad enz.

Maar eer zij hierin slaagde was Wertheim die met DD zou corresponderen de onbeschoftheden van dezen al moede. De bankier had de ijdelheid van den auteur gekrenkt en ontving mismoedig wat hij beleediging achtte terug.

De Commissie besloot haar mandaat neêr te leggen in eene vergadering door Dr Kern niet bijgewoond. Van daar de zonderlinge advertentie van dezen. Eindelijk voltallig begreep men het te moeten opgeven en sloeg den Heer Plettenberg te Delft voor (hij moet in Indie zijn geweest) het geld in ontvangst te nemen en a fur et mesure des bestaans aan Multatuli en de zijnen te besteden.

Deze aarzelde zich daarmeê te belasten, of hij het nog doet weet ik niet. Wel weet ik dat Wertheim mij die taak wilde opdragen, maar ik verklaarde zoo aan ZEd als vriend Q dat ik daartoe geen lust gevoelde. Het geld is door hen samen voor D D bijeengegaard, hij is hoofd des gezins en wie hem die regten wil bestrijden ik niet, Ik zou er zoo over hebben gedacht ook als ik geen brief van hem had ontvangen, nu heb ik er dubbel reden toe.

Wilt Gij, de zaak anders inziende, plannen die ook belang hebben voor Vrouw en kinderen (...) voor Uzelven medetedoen, ik zal Uwen moed bewonderen. Maar waar ik meer prijs op stel is van U te vernemen of Gij gelooft dat ik, eerstdaags naar Genua schrijvende, weder f100 moet doen uitbetalen.