Multatuli.online

17 februari 1869

Brief van Multatuli aan J. Houwink. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

den gewezen redacteur: Herman des Amorie van der Hoeven.

horologie: geschenk van de vrienden te Sneek; zie 7 december 1868.

den Haag 17 februari 69

Beste Houwink, De letterclip is aangekomen en ik schryf het eerst een woord daarop aan U. Dat is niet meer dan billyk voor dat prachtige geschenk. Ik had zoo lang naar zulk een schryfplank verlangd, en wist nooit hoe ik er aan komen zou. Ook had ik nooit aanspraak gemaakt op zoo'n mooie. Juist dat hy zoo zwaar is maakt hem practisch. Nu verschuift hy niet, en de schryver heeft z'n linkerhand vry. Maar vertel me eens hoe het glas donker gemaakt is? Het kan niet alleen de weerschyn van 't laken zyn daar ook de kanten, schuins dóórgezien, een donkeren tint hebben. En wat staat die naam er schoon in. Wie dat geteekend heeft, kan les in 't schoonschryven geven. t Is zeer mooi - en ik hoop ik hoop op dat glas wat goeds voort te brengen! Maar dat is my zelf eene verrassing, - nooit weet ik vooruit hoe eenig geschryf zal uitvallen, en als ik smorgens nalees wat ik den vorigen avond schreef, is 't my dikwyls nieuw.

En de sigaren! Hoe vriendelyk. Ik ben nu verdrietig dat ik uwe brieven zoo treurig beantwoord heb, maar gy zult het my vergeven, niet waar. Ik had òf niet moeten schryven, of precies zóó als ik voelde. Ik was teleurgesteld en kon dus niet anders schryven.

De hoofdzaak is dat ik zat te broeien op voorstellen (uit Friesland uittegaan) om een eind te maken aan 't onvruchtbaar Haagsch gekibbel. Maar ik zal nu liever over iets anders schryven.

Ik heb er pleizier in U den laatsten brief van myne vrouw te zenden. Zie er den toon en de verhouding uit. Ik had haar den 11n getelegrafeerd dat zy komen moest onverschillig of ik haar 't geld voor de reis zenden kon of niet. Dan moest ze maar in Turin wachten of later (als ze 't zoo ver brengen kon) te Parys, waar ik wil dat ze iemand spreekt (den gewezen redacteur van 't Bataviaasch Handelsblad die daar in 't hotel Meyerbeer logeert. Vandaar dat zeggen: ik zal in't hotel Meyerbeer gaan.) Dat Edu wit zag van correandoli, is omdat men in't Carnaval in Italie met bonbons, meel en kalk gooit. Dat beduidt een groote pret.

Dat doelen op 2 Maart is omdat ik dien dag (myn verjaardag) te Delft spreken moet, en haar schreef dat zy er by zou kunnen zyn.

Ik ben vreesselyk benieuwd naar de kinderen. Dat vroegrype van Eduard (schoon hy te gelykertyd nog geheel kind is, naar myne vrouw me in andere brieven schreef) is my een raadsel, en het zal met verstand geleid moeten worden. Ik gis dat hy noodig zal hebben veel schoolsche gronden intehalen die hy door het zwervend leven dat wy altyd geleid hebben, verwaarloosd heeft, en als ik merk dat dit zoo is, zal ik doorzetten hem terug testellen, want wyshedens zonder basis zyn dwaasheid. Ik vrees hiermede eenige moeielykheden te zullen hebben, want alles wil hooger op - te regt of te onregt, en als men hem daar 't hoofd vol gepraat heeft over zyn knapheid, zal 't een tour wezen hem van voren af te doen beginnen. Dit is zeker, men schynt in het katholieke Italie, zeer liberale begrippen te hebben over onderwys, daar myn ventje zonder betaling overal waar iets te leeren viel, toegang had. Hoe dat hier zal gaan, weet ik niet. In zulke dingen wilde ik het ware liberalismus zoeken. Men heeft in Nederland een manier om de zaken die inderdaad belangryk zyn, te verduisteren door altyd over byzaken te redeneren. En 't volk neemt er genoegen mee! Dit is ook het geval wat Indië aangaat. Nog nooit is de zaak die daar alles beheerscht, in de Kamer by den waren naam genoemd. 't Is me een raadsel hoe de kiezers daarin maar altyd genoegen nemen. Ik heb 't myne gedaan, en men smoort myn stem. Zy die voordeel hebben van den tegenwoordigen stand van zaken hebben groot gelyk (van hun standpunt) net te doen of ik er niet was. Natuurlyk, want als ik wat te zeggen kreeg zouden er veel Haagsche-Indische grootheden uit de koets vallen. Maar dat anderen, onbevooroordeelden, zy die geen belang hebben by 't kwade en zelfs voorgeven het goede te willen, by voortduring dulden dat ik zoo ter zyde wordt geschoven, is me een raadsel. Ieder die in de Kamers over de Indische toestanden spreekt en my niet noemt, is een leugenaar. Begrypt men dit niet. Ik heb aangewezen waar de kwaal zat en my opgeofferd voor dat doel. Niemand durfde my tegenspreken in 9 jaren tyds en toch eischt het volk geen regt - ik zeg niet in myne zaak, maar in de publieke zaak. Ik deed in Indie myn pligt, en werd veroordeeld tot 12-13 jaar zwerven als een vagabond. Zy die hun pligt niet deden werden beloond en waren of zyn ministers, Lid der 1e Kamer &c. Dit is premie stellen op misdryf, en dáárdoor zal Java verloren gaan. Alle berigten uit Indie luiden slecht. Zal men dan nooit wys worden?

Enfin! Het was juist myn plan niet in dezen brief over dat onderwerp te schryven, maar 't viel me uit de pen. ‘Waar 't hart vol van is &c. Ik had juist den laatsten tyd my zoo ingespannen om een eind te maken aan dat stelselmatig doodzwygen - dat wil zeggen in 't publiek. Tydschriften, couranten, kamerleden doen als of er nooit een Havelaar geweest was, maar in 't geniep tast men my aan. Nooit echter om iets te wederleggen van wat ik geschreven heb, maar altyd om my zwart te maken als mensch. En dat neem ik myn vyanden minder kwalyk (zy zyn daarby in hun rol) dan anderen die het dulden. Voelt men dan niet dat zoo'n wezen als Duymaer van Twist in z'n vuistje lacht dat hy zoo goedkoop van my afkomt? En de Contractanten en vry arbeiders en verdere heeren van 't Haagsche Willemspark? En de residenten die 't land nogal wat kosten aan pensioen dat ze niet verdienden? Och, wat ware 't een schoone taak aan dat alles een einde te maken. En waarlyk, het zou kunnen. -

Zoodra ik U spreek (dat toch hoop ik, spoedig geschieden zal) wil ik U graag mededeelen waarom ik thans de komst van myn gezin moest doorzetten, voor ik nog wist of ik 't volhouden kan. Als ik 't nu niet gedaan had, was de mogelykheid ooit weer te wonen voor goed voorby geweest. Wanneer denkt ge te komen? Ik hoop nu, dat gy nog 4 of 6 dagen uitblyft, en dan hoe spoediger hoe liever. Het spreekt van zelf dat gy over 't heele huis disponeert, al kwaamt ge met u allen.

Dat huis heeft (als alles in de wereld) vóór en tegen. Het is zeer vochtig, slecht gebouwd, de ramen sluiten niet, en 't ligt niet in 't centrum van de stad (dat blykt al uit het woord Cingel.) Maar de inrigting der kamers is goed, en wy zullen om de vochtigheid, niet beneden wonen. Op de verdieping is plaats genoeg, en de kinderen krygen ieder een kamertje op zolder. Myn schryfkamer is zeer goed. Ik verlang nooit beter, al word ik millionair. De huiskamer is vriendelyk en (voor myn doen) goed gemeubleerd, schoon de meubels my niet toebehooren, maar dat is me 't zelfde. En er is ruimte om U allen te ontvangen, want er kunnen voor de kinderen bedjes worden opgeslagen op den zolder die zindelyk en droog is, en voor U en uwe vrouw is een goede kamer. Het uitzigt is aan de voorzy, lief. Nu gy zult komen kyken, eerst denk ik alleen, en dan van den zomer met u allen. Er is plaats voor uw kindermeisje ook, en myne vrouw heeft verstand van iets te schikken, zoodat er veel makke schapen in een hok kunnen. Zeg tegen dien tyd aan Geert dat Eduard en Nonni goede kinderen zyn, daarvoor sta ik in. Ik ben zeker dat ze hem en Martinus, ja Dik ook, zullen kunnen amuseren. Er zyn schoone wandelingen, Duinen, vaarten, Scheveningen &c. Ik stel me veel voor van dat bezoek, hoe talryker hoe liever. Vooral verlang ik naar Uw vrouw die met haar vriendelyk gezigt en eenvoudige opregtheid een treurig mensch vrolyk maken zou. Zy gaf my zulke liefelyke gedachten. Ik let daarop altyd en beoordeel de menschen naar de vrucht die ze in my zaaien, even als men den grond beoordeelt naar de planten die er op groeien. Die hebbelykheid om zuur of zoet voorttebrengen naarmate ik - als 't ware door indrukken bevrucht ben, noem ik myne fancy, fantaisie, in de minnebrieven. Dat hebben velen niet begrepen, maar na myn dood - want dan zullen er schryvers opstaan om uitteleggen wat ik meende - zal men het begrypen. En ook daarom heb ik niet, wat men gewoonlyk talent noemt. Ik kan niets maken, verzinnen. Ik ben maar een spiegel die, met eenige verandering van vorm, weergeeft wat er in opgevangen wordt. Voor myn materieel welzyn is dat ongelukkig genoeg want het is me onmogelyk zóó of zóó te schryven als ik anders gestemd ben. Zoodra ik het, door nood gedrongen, beproef, lever ik ellendig werk. Ik probeer het dan ook niet meer. Wie my tot schryven of spreken wil dwingen waar ik zwygen wil, is myn vyand, - al weet hyzelf dat niet, want anderen vinden 't zeer natuurlyk dat men zegt: Kom, ik zal eens dit of dat vertellen.-

Het horologie gaat perfect, en een horologiemaker dien ik 't zien liet, zeide dat het een byzonder goed merk was. Dit is de eerste maal van myn leven dat ik een uurwerk hoor pryzen door een horologiemaker die 't niet leverde. Ze zyn zoo jaloers als ‘letterkundigen’ of ‘verzenmakers’

Zoodra gy hier zyt, zal ik U iets van een ander horologie vertellen. Ja, aan vertellingen zal 't niet ontbreken, want myn leven is zeer vol. Wees met de uwen hartelyk gegroet, ook Bokma & Fennema en Troost en Van Ringh. (Hoe staat het met de gezondheid van dezen laatsten, en is zyn broêr al naar Utrecht geweest?) Dag beste Houwink, dag lieve Nicht. Is Jufvrouw Hylkje nog by u? Ik weet niet of ik den naam goed spel. Wees allen hartelyk gegroet van uwen vriend

DouwesDekker

Ik verlang er naar U te spreken. Ik sta er op u goed te doen begrypen waarom ik uwlieder hulp inriep.

Gy zult me gelyk geven. Maar 't is te omslagtig om te schryven.