Multatuli.online

8 november 1868

Brief van Multatuli aan J. Houwink. Twee dubbele velletjes postpapier, tot bovenaan blz. 7 beschreven en als vouwbrief verzonden. (M.M.)

Op blz. 8 het adres: WelEd. Heer J. Houwink

te Sneek, en de afstempeling: Sneek 8 Nov 68 4A-8A.

Wynhandelaar

brochure: waarschijnlijk J. ten Cate, Gezondheid en maatschappelijk welzijn. Gedachten en opmerkingen. Sneek 1868.

Groningen Zondag morgen

Waarde heer Houwink, Indien ik wachten wilde op een goede gelegenheid om U te schryven, zou 't misschien te lang duren. Zoo'n logement is een ellendig verblyf. Op de kamer ongezellig - in de algemeene zaal àl te gezellig. Van 9 uur af - 't is nu 12 - heb ik als een kat om de melkpot, geloerd op 'n zitje met toebehooren. En als men dan begint te schryven en gestoord wordt, moet men z'n half afgemaakten brief in den zak stoppen, op hoop van later de verlaten plaats en inktkoker weer te krygen. Dat is me al twee maal gebeurd.-

Ik teer nog op de allerliefste indrukken die ik te Sneek ontving, en ik heb dat noodig, want hier in Groningen heb ik me geërgerd. Met uitzondering van 3, 4, jongelui, heb ik hier geen blyk van sympathie gevonden. De opkomst was schraal, en 't Publiek scheen me koud. Dat maakte ook my stuursch, en men heeft hier niet te klagen over myn drukheid. Zoodra ik niet voel (als te Sneek) dat ik hartelyk welkom ben, weet ik niets, kan ik niets, voel ik niets. Dan trek ik me terug als een slak die z'n horens stoot. Na een kort bezoek in de Studenten Societeit - waar 't me niet beviel - heb ik geweigerd daar weer te komen. Behalve 4 of 5 studenten, heeft niemand de minste notitie van my genomen.-

Onder myn gehoor waren weinig dames. Er was (natuurlyk!) rondverteld dat eene vrouw die zich respecteerde niet komen mogt. Dit nu maakt me niet boos op myn tegenstanders. Ik weet nu eenmaal, dat men van oneerlyke middelen gebruik maakt om my te smoren. Maar wat moet ik zeggen van de zoogenaamde geestverwanten die niet in staat schynen het bespottelyke van zulke praatjes aantetoonen?

Ik ben meer dan iemand gesteld op betamelykheid, en alle ruwheid doet my zeer. Toch heeft men 't zoo ver weten te brengen, dat ik word voorgesteld als een onbeschaafd mensch - want dat zou ik zyn, indien ik hen of haar die my de welwillendheid toonen van onder myn gehoor te komen, kwetste. Ik geloof niet zoo arm te zyn aan denkbeelden, dat ik juist altyd onderwerpen van scabreusen aard zou moeten behandelen, en tevens geloof ik - waar 't noodig is iets aanteroeren wat naar 't verbodene zweemt, - woorden en termen genoeg tot myn beschikking te hebben, om dat te doen zonder aanstoot te geven. De beschuldiging zelve is dus eene valsheid, en 't dulden daarvan eene lafhartigheid. Neen, er is nog iets anders mogelyk: dat een groot deel van PUBLIEK niet lezen kan, en dat maakt de zaak niet fraaier. Het was in zulke stemming, dat ik byv. myn Wouter Pieterse staakte.

Dit zeg ik U, als ik er toe komen kan dat product aftewerken, dan zal ik beginnen met te verklaren dat de ontvangst te Sneek myn gemoed daartoe heeft in staat gesteld.

Maar dan moet ik niet te vaak - of in 't geheel niet! - ontmoetingen hebben als hier te Groningen. Dat neemt allen lust tot meêdeelen - d.i. liefhebben! - weg.

En gy ziet in dit schryven dat ik wèl lust voel om U myn aandoeningen meetedeelen. Geef SV.P. myn briefje aan Bokma, Fennema, van Ringh, Kingma, Cool, Joustra, ten Cate, Troost - en mogt ik iemand hebben overgeslagen, die aanspraak heeft op myne vriendelyke herinnering, vul dat dan aan, en laat hy 't my vergeven. 't Is zeer moeielyk voor een ‘vreemden eend in de byt’ terstond ieder afzonderlyk een plaatsje te geven in zyn geheugen. De totaal-indruk van Sneek was zeer weldadig voor my, en ieder neme 't zyne van myn dank daarvoor.

U en Uw lieve gulle vrouw, dank ik innig voor Uw prettige gastvryheid. Wat was ik gauw thuis!-

Dat ik nog niet weg ben, is omdat ik elke oogenblik een brief uit den Haag wacht, dien ik liever niet in dit (vry slordige) Logement, na myn vertrek laat ontvangen. Daarom reisde ik niet reeds heden vroeg af, en zie, daar ontvang ik een brief van Winschoten, houdende verzoek om daar te komen lezen. Er zouden redenen bestaan om te bedanken, maar daar ik coûte que coûte, likwideren wil met myn logement in den Haag, is myn pligt: aantenemen. Dáár zal ik dus morgen avend spreken.

De reden dat ik liever bedanken wilde als ik kon doen wat ik wilde, is, dat men zegt: ‘niet meer te kunnen aanbieden dan’... zooveel. (straks volgt de som.)

Hoe zal ik nu, om misverstand te voorkomen, uitleggen waarom my dit hindert? 't Is eene Societeit die dit vraagt. En nu vraag ik op myn beurt: op welke sympathie voor myn verleden, kan ik rekenen by menschen die met hun twintigen, veertigen of vijftigen, die sympathie zoo precies afwegen? Zie, ik heb immers getoond, dat ik niet zoo accuraat reken met myn belang? Is dat niet zoo? De zaak is dus, dat ik niet verdrietig ben om de som, want in Sneek byv. zou ik nog wel geld willen toegeven als men naar my luisteren wil, - bovendien f50. (want dat is het cyfer der Winschoter sympathie) is ruim genoeg. Ik beweer niet, meer te verdienen. Het zit niet in de som, maar in de conditie. Ik heb er aan gedacht, te antwoorden: ‘niet voor f50, maar wel voor niets.’ Maar dat mag ik niet, omdat ik schulden heb. En bovendien, dan zou ik 't elders ook moeten doen, en dan kan ik 't niet uithouden. Die dingen zyn verdrietig. Er mankeert nu maar aan, dat de Groningers die me hier te slecht vonden, nu hun dames naar Winschoten brengen. Enfin!

By den heer van Ringh ben ik nog niet geweest. Alles is hier anders geloopen dan ik dacht. Behalve de koelheid (of erger) van PUBLIEK, stuitte my de houding van de vele jongelui die ik zag, en (in zekeren zin) de toon van de weinigen die ik gesproken heb. Ik merkte spoedig, dat ze nog niet verder waren dan die ongelukkige biologie der Thorbeckery. 't Is een mer à boire, om die soort van liberalen liberaal te maken! Ook schynt het laffe vloeken en tieren by sommigen voor liberaal doortegaan. Ik heb by zulke ontmoetingen, nu en dan behoefte aan 't gezelschap van een deftigen behoudsman - als-i maar opregt is! ‘Al wat liefelyk is, en wèl luidt!’ niet waar?-

Zoodra ik den brief heb, dien ik uit den Haag wacht, ga ik naar Winschoten - ik hoop vandaag nog, want Groningen is me zuwider.

Om U een paar staaltjes te geven van de stemming, ik vernam gister avend, dat er door studenten de aanmerking gemaakt was:


dat de scène van dien koning met z'n militaire kleeremakery, slechts een vulsel was om de lezing lang genoeg te maken.’ &c ‘dat ik niet scheen te weten, dat (volgens de grondwet) de bemoeienis van een koning (den koning?) met militaire zaken, een koninklyk prerogatief was.’ -

Hoe vindt ge dit? En begrypt ge, dat ik geen lust heb hier een woord te spreken?-

Zoo als 't zich laat aanzien, vertrek ik Dingsdag van Winschoten naar huis, dat wil zeggen naar den Haag, by gebrek aan beter ‘tehuis.’ Ik groet U en Uwe lieve vrouw zeer hartelyk. Nogmaals dank voor alles. Wat was de kring waarin ge my gebragt hebt, flink en waar, en gereed om te vatten! Wilt ge my den juisten titel van de brochure van den heer ten Cate opgeven? Aan den heer Joustra zal ik schryven over zyne brochure, maar dit wacht op een beter zitje dan ik hier heb.

Nogmaals myn hartelyke groet aan allen.

Uw liefhebbende

Douwes Dekker

Een zoen aan Di(rk) met z'n oosterschen tulband.