Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

27 maart 1868

van

Multatuli

aan

Johannes Hasselman (bio)

 

Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)

terug naar lijst

27 maart 1868

Brief van Multatuli aan J.J. Hasselman. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 4 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)

sHage 27 Maart 1868

Aan Zyne Excellentie

den Heere J.J. Hasselman

Excellentie!

Ik meen te mogen gelooven dat U welwillend is. Mag ik, daarop vertrouwende, U verzoeken, de zaak waarover ik de eer had gister Uwe Excellentie te spreken, niet in den eersten ministerraad ter tafel te brengen? De heer R. zeide my van morgen, dat die reeds heden zoude gehouden worden. Het zal dus in het belang der zaak zijn, de andere Heeren gunstig te stemmen.

Dat ik dit verzoek doe, is in zooverre malgré moi, want aan den anderen kant heb ik haast, daar ik niet leven kan, en ook de mynen niet, wat hard genoeg is.-

Mag ik hopen dat dit schryven particulier moge worden opgenomen?

Na zeer beleefde groete, heb ik de eer met de meeste hoogachting te zyn,

Uwer Excellentie's Dienstwillige Dienaar

Douwes Dekker

Indien Uwe Excellentie meenen mogt dat eene voorbereiding van de Heeren Heemskerk en Schimmelpenninck, (welke laatste, vry komiek, my nog altyd voor een zeer slecht mensch houdt) onnoodig is - dan beveel ik de zaak in Uwe handen.

Ik wilde zoo gaarne vóór Holland werken. En ik kàn iets doen. Het is niet waar dat de meerderheid des Volks op de hand der Kamer is. Integendeel: de Kamer wordt geminacht. Het Volk is voor Koninklyk gezag, en ik ook.

De meerderheid in de Kamer is een gevolg van de fictie der ongelukkige Kieswet. Mag ik zoo vry zyn U bygaand flink geschreven stuk van Huet aantebieden?

Dat is geen compérage. Toen hy 't schreef had ik hem slechts eenmaal gezien. Men kan er uit ontwaren dat ik leve de Koning riep vóor ik er aan dacht met de Regering in aanraking te komen. Er is geen andere uitweg noch voor Nederland, noch voor Indie. De ware democraat in onzen toestand, moet koningsgezind zyn.

Ik ben uitgenoodigd overmorgen eene spreekbeurt te Utrecht te vervullen. Och, ik wilde zoo gaarne daarheen gaan zonder bitterheid in 't hart! Maar kan dat, indien men my by voortduring terug stoot? En binnen weinig weken komt myne zaak in 't Engelsch Parlement. Men vraagde my naar den afloop. Wat moet ik zeggen?

En myne brochure tegen vryen arbeid die concluant is, moet ik die nu uit wrevel tegen het ‘behoud’ verscheuren?

Na 't verschynen van dat stuk kán de Koning geen vry-arbeider als minister benoemen. Onmogelyk!

Huet meende ook dat vry-arbeid zoo schoon was, - nu niet meer. En zoo neem ik aan allen te overtuigen, heeft het dan geen waarde, indien ik de natie verlos van een valsch-verzonnen geschilpunt, dat sedert 20 jaar den loop der zaken stremde? Is dat dan niets? Mag dat versmaad worden? Mag men risqueren dat de Waal minister wordt? Dat zou een vloek zijn, want die man is slecht.