Multatuli.online

26 september 1867

Brief van Multatuli aan Cd. Busken Huet. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot en met blz. 5 beschreven, en als vouwbrief verzonden.

Lazzarone: bedelaar, speciaal in Napels.

Keulen 26 September.

Waarde Heer Huet,

De zaak met Profr Vreede moet voor my uit zyn, en dat is ze ook, wyl ik hem na het voorgevallene geschreven heb in een niet vyandigen toon, iets als:

Hooggeleerde Heer!

Uit het voorgevallene in Crombrugghe's Genootschap heb ik bemerkt dat Ge my volstrekt niet kent. Niet in het buitenland tast ik de ellendelingen aan die Nederland bederven, dat doe ik in het Land, in de hoofdstad, liefst in 't paleis des Konings, zooals Gy, des verkiezende zult kunnen naslaan op blz... myner Ideen. (waar ik vertel van 't Amsterd. Congres.)

Daar ik hoogachting voel voor de cordaatheid van uw karakter dat niet meegaat met het stroompje van den tyd, wenschte ik by u bekend te zyn, en daarom ben ik zoo vry U hierby een Ex. van myn ‘Een en ander’ aantebieden, waaruit ge zult kunnen ontwaren...’

Ik weet niet verder. Zeker, iets als: dat ik minstens zoo vaderlandslievend ben als mooipraters. Ik heb kopy van 't briefje, maar kan 't nu niet vinden. Ik ben verhuisd, en myn beetje papieren ligt in de war. Nu, op dien brief heeft Vreede beleefd geantwoord. Hy bedankt me voor de ‘hupsche behandeling der zaak.’ Dat bedanken komt voort uit wanbegrip. Hy, en velen meenden dat ik nu eens regt dien ouden Vreede zou kastyden. Welnu,, ik had schik in den man. Bovendien was hy, op meer dan een manier, zoo in de war dat er iets oneerlyks in lag, hem hard te vallen. En - in Crombrugghe's Genootschap heeft hy genoeg gehad, - meer dan ik wilde! Ja zelfs, ik had hem gaarne geheel gespaard, en verzocht (vóór anderen Vreede's vergissing bemerkende, daar ik wist dat velen zich obstineren in my niets dan den Indischen opposant te zien) Profr de Vries hem te waarschuwen. Maar hy wilde niet luisteren. De zaak tusschen Vreede & my is uit.-

Maar, ik ben geheel met u eens, dat het zonderling schynt dat ‘de pers’ die niet weten kan van myn tegenzin om munt te slaan uit zoo ordinair metaal, en die zich ook aan myn tegenzin niet storen zou, zoo algemeen gezwegen heeft. (In Belgie is er nog al over geschreven.) Ik zeg dat het zonderling schynt, want indedaad is dat zwygen slechts eene voortzetting van de algemeene taktiek om my te ignoreren. De haat der ‘liberalen’ tegen Vreede was niet sterk genoeg om den weerzin tegen 't noemen van myn naam te overwinnen. De heer Salvador, wien ik verzocht my op de hoogte te houden van de zaak, zond my, behalve t Handelsblad, een nummer van de ASMODEE. (dáárin schynt myn naam geen tache te maken) die een stuk overneemt uit een courantje van Dendermonde. Behalve de ophemeling van myn speech (die min was, et pour cause!) moet ik zeggen dat die Dendermonder vry wel de waarheid vertelt. Ik wil niet gaarne Uw naam op 't kruisband van een Asmodee zetten, anders zond ik U 't ding. Gedoogt uw fatsoen het te bestellen? 't Is No 37. Maar 't zal de moeite niet waard zyn, vind ik.

Ik zou om u niet lastig te vallen, U heden niet geschreven hebben, ware 't niet om U te verzoeken myn adres op de couranten te doen veranderen in Breite Strasse 123. De menschen waarby ik woonde, verhuisden, en ik moest mee. Twee dagen ben ik zonder kamer geweest, waar ik zitten kon en liep Keulen door. Toch was ik gelukkig, daar ik een brief van myn vrouw had. Zij tobt, sukkelt en lydt - maar ze leeft nog. Zal myn drama nog afkomen by tyds - en zal 't voorleesbaar zyn by tyds? Dat weet ik niet!

Gy hebt, zooals myn moeder 't noemde een kluitje boter in myn pap gedaan, door Uw zeggen, dat niet alles first rate hoefde te zyn. Eigenlyk had ik 't ook wel kunnen weten, maar òf ik heb geen stemming, en dan ben ik voor 't ordinairste onbekwaam, òf ik voel me zóó verwaand dat ik walg van 't ordinaire werk van gister. En dan ruist me in 't oor uw (zeer gepasten) eisch van ‘betrekkelyke volmaaktheid.’ O, als 't niet moest, schreef ik geen drama!

Maar een erg bezwaar is me, het voordragen voor een betalend publiek. Ik kan 't niet zóó flauw maken dat ik geen rumoer verwacht. Dan policie, verbod, geen nieuwe voorlezing, geen geld, en myn vrouw niet terug! - Neen, ik moet haar terug hebben. Haar klimaat ben ik. Dit zou tòch zoo wezen, al ware 't in Italie warm en mild, doch dit is zoo niet De huizen zijn kil. t Is er slecht leven, als men noch reizend Engelsman, noch Lazzarone is. Zij souffreert er. Ik een uitstapje maken? Ik iets doen voor genoegen? Voor myn hart? Ogod, hoe bitter schertst gy! Sedert myn vertrek van Lebak was er nooit sprake van, dat ik iets zou doen dan met verdriet. Meent ge dan dat ik onwaarheid zeide en zeg, als ik betuig zooveel te lyden? Een schryversfrase? Neen, t is zoo. Zelfs wat me zou aangerekend worden voor genot, is my smart.

Hoe dit zy, ik moet myn vrouw en kinderen terug hebben. De oorzaken waardoor ze my ontrukt zyn, vallen in 't zonderlinge, en zouden niet begrepen worden, dan wanneer ik er een lang boek over schreef, wat me zeer zou doen.

Wilt ge my, by gelegenheid, eens zeggen, wat in den Statenbybel beduidt: cursief? en wat een parenthesis? Cursief zal wel zyn: aanvulling ter verduidelyking van den tekst, maar wat is dan een parenthesis? Een niet-canonike passage? En ook die beteekenis van 't cursief gedrukt, klopt niet, want dan moest er méér cursief zyn.-

Ik ben benieuwd naar uw novelle, maar vrees, vrees. Ja, ik vrees voor u als voor myzelf. Ik betwyfel dat ge kunsten maken kunt. Myn drama? O, dat is wat anders. - hooge politiek! tirades over den geest der eeuw. Ik hoef geen fabel te verzinnen. En wat er voor fabel in is (weinig) is nog van een ander. Ik zal 't eerlyk zeggen.

Zoudt ge al terug zyn van 't spotfeest met Vondel? Die arme man! Ik zie hem zitten in de bank van leening, op dien vuilen burgwal. En nu een standbeeld! Nu ja, de opmerking is oud, maar ze blyft even verdrietig, als toen ze nieuw was. Ik moet echter bekennen dat ik Vondel niet genoeg ken om erg te treuren. Ik zou er gaarne eens een tydje aan wyden, om hem goed te lezen: Zou 't my gaan als met Schiller en Göthe, met Göthe vooral? Ik stel Göthe zóó weinig hoog, dat ik 't byna niet durf zeggen. Maar als ik loisir had, hem uitvoerig te behandelen, zou ik 't durven. Want dan maak ik my sterk myn oordeel zóó te motiveren, dat men 't altans niet absurd vindt. Grappig is 't, hoe de Duitschers, behoefte hebbende aan vergoden, hunne beide halfgoden den hemel hebben ingejaagd. Onlangs las ik in een politiek artikel eene aanhaling uit den Wallenstein:

‘Gy komt... maar gy komt wat laat.’

Wat 'n diepte, niet waar? En wat is 't makkelyk schryven, niet waar, als men gelezen wordt door een volk dat zoo'n regel tot een Sentenz verheft. En ik vind dagelyks nog zotter aanhalingen uit de ‘onsterfelyke werken’ van den dichter: αυτος ἐφὰ. Ik wou dat het vleesch en de kamers hier zoo goedkoop waren als de roem.

Ondankbaar ben ik! Want zie, in de Asmodee vind ik zekeren Multafero, die over ‘godsdienstery’ spreekt. t Is waar hy zegt er niet by: ‘zooals de onsterfelyke Multatuli 't noemt.’ Doch dat raadt de geneigde lezer.

Wees met uwe vrouw (die de menschen komiek vindt) hartelyk gegroet van

Uw liefhebbenden

Douwes Dekker

't Is hier al zoo koud, dat ik moeite heb om te schryven. Om dat te verbeteren moet ik eerst beweging nemen, en op straat zie ik allerlei dat me myn jamben bederft. t is tobben. Als ik weêrkom leer ik een ambacht. En ik zou 't nog doen, als ik daarmee myn gezin kon terugwinnen.