Multatuli.online

Eind augustus of begin september 1867

Brief van Multatuli aan Rooses, onvolledig bewaard gebleven. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie blz. beschreven. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.)

Het ontbrekende eerste gedeelte, denkelijk ook een dubbel velletje papier, is waarschijnlijk gebruikt door de redactie der Handelingen van het Congres toen zij bij het publiceren van een door Multatuli aan haar gerichte brief er een reeks van duitse woorden en uitdrukkingen aan toevoegde, die naar zij meedeelt ‘door den heer Douwes Dekker aan den heer Rooses werd gezonden.’ (Handelingen, blz. 318)

Op grond van deze veronderstelling volgt eerst deze gedrukte lijst en na een open regel de tekst van het handschrift.

teekeningen: het beginwoord van dit restant was stellig aanteekeningen, doelende op de notities voor Multatuli's rede die op het tijdstip van de voordracht onvindbaar bleken; zie 20 augustus 1867.

‘Beabsichtigen; bisherig; dasig; hiesig; gestrig; heutig; morgig; jemanden einholen (iemand tegemoet gaan, om hem ergens binnen te leiden); heimführen; (uxorem ducere= trouwen); in den vierziger jaaren, aufthürmen (van hindernissen gezegd, een beeldryk woord); vorjahr (niet voorjaar, lente, doch: vorig jaar); verleiden (iets tot leed maken); anwöhner eines Flüsses; leisten; falschspieler (één woord zonder verbuiging van het adjectief in tegenstelling tot een speler, die valsch is); sprengen (=doen springen, als drenken van drinken, vellen van vallen); kreisblatt; wortlaut; nennwerth (nominale waarde); die ehe- und ackersleute N.N.; einschiebsel; gewissensbissen; gewissenhaft; maszgebend; unmaszgeblich; spiszbürgerlich; wegelagerei; genieszen (ook van iets onaangenaams); durchführen; ein vor die Thür stehen gebliebenes Fasz; die in Schleswig wohnen bleibenden Deutschen; ermöglichen; neugestaltung; einiger, anderer (met het oog op den verbuigingsuitgang): tragweite (by voorbeeld: eener wet); neuzeit; gegenwart; jemanden todtschweigen (dat is: door een voorgewende onwetendheid iemand tegenwerken, tot hy door uitputting bezwykt). Deze uitdrukking zou in Nederland nooit inheemsch worden, dewyl de zaak daar niet bekend is.’

teekeningen verloren, dat weet ge.) niet bemoeid. Ik heb juist zoo vaak gefulmineerd tegen kamerleden, dat ze hun speeches aankleeden in 't Staatsblad, en aan Wintgens (een der hoofden van de Conservativen, die my een Staatsblad zond ‘omdat de courant zyn rede zoo verminkt had’) antwoordde ik, dat ik 't midden nam tusschen die verminking en zyn leugen. Want leugen is het, als men iets mooier maakt, dan 't indedaad was.

Ik zou my dus niet bemoeid hebben met myn ‘ismen’, indien het my niet zwaar was gevallen U iets te weigeren, U die zoo vriendelyk en welwillend voor my geweest zyt.-

Een verzoek - dat heb je er van, als je welwillend zyt! - Zoudt ge my niet eenige couranten kunnen zenden, die de étourderie van den al te jongen onbesuisden, ouden Heer Vreede behandelen? Uit een Holl. blad vernam ik dat de clericale bladen het onderwerp van myn toespraak in Crombrugghe aldus hebben vertaald:

over het regt om een gevoelen aftekeuren

over het regt om overtuiging te loochenen.

Ik vind die vertaling wat vry. Toe, zend my wat couranten over die zaak. Ook lees ik, dat de heer V. volkomen in zyn regt was want dat ik ‘geloofsafval’ gepredikt had. Lieve god! - En zóó schryft men de Geschiedenis!

Zeer, zeer gaarne had ik U nader willen leeren kennen, zonder Congres, zonder toastery, zonder die drukte. Wat my betreft, ik deug niet voor zulke dingen. Myn smaak, en myn aanleg is voor stille overdenking. Met innige vreugd zie ik myn meetkundige - of onmeetkundige, als ge wilt - studien weer. Wat niet exact is, doet my pyn. Ik hoop, ik hoop, eene vereenvoudigde methode te vinden voor de driehoeksmeting. Alle scholieren zullen my dankbaar zyn. En ik heb nog veel andere dingen van dien aard te onderzoeken. t Is heerlyke poëzie, dat opligten van 't kuisch gewaad der natuur, dat zoeken van haar vormen, dat onderzoeken van haar verhoudingen, dat betasten van haar leest, dat indringen in den baarmoeder der waarheid. Zie, daar heb je de wellust der meetkunde.

En - fat! - Ik ben haar vrindje! Waarlyk, ze stoot me niet af, al geeft ze zich niet makkelyk over. Juist mysterie genoeg om gewenscht en begeerd en aangebeden te blyven. Niet genoeg, om den minnaar moedeloos te maken. Ik heb haar enkel, haar knie gezien, ja, de heup en de lende nu en dan - maar, maar, dan dartelt ze my weg, en vlugt weg, Daphne die ze is, sylf die ze is, dwaallicht, courtisane, maagd - en, by dit alles, de groote, magtige Isis, de vrouw Jehovah, die is, was en wezen zal, onveranderlyk, onaantastbaar: het zyn, de waarheid. - Zietge, ook daarom deug ik niet voor congressen & speeches. 't Is onmogelyk een kwartier te spreken zonder honderdmaal iets te zeggen, dat niet geheel juist, d.i., een leugen is. Dat duldt de natuur niet. Dat maakt haar boos, wreed, bloeddorstig. Zy straft den torenklimmer die 1/100000000 deel van een streep uit zyn zwaartepunt wankelt, met den dood. Wy menschen zouden zeggen: ‘och 't scheelde maar zoo'n beetje, laat den man maar boven. Bovendien, hy heeft vrouw en kinderen...’ Gekheid!

Ik heb veel te doen, ook buiten die driehoeksmeting. Als ik behoorlyk verlos van alles wat ik op 't hart heb - och, ik vrees zoo dat ik verlegen zal zitten om kraamkamers voor al die kinderen. En dan moet ik ze afdryven, wat jammer is.-

Adieu, beste Rooses. Gy zult wel vermoeid geweest zyn na al uw zorgen.

Ik groet u hartelyk

Zendt ge my eenige couranten?

Douwes Dekker